De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Light Verse
Toni Ungerer
| |
[pagina 73]
| |
Aan Manteigui
| |
[pagina 74]
| |
[Vervolg Nederlands]II
Gij, Venus, schoonste onder alle goden,
En ook wellustiger dan al hun rijen,
Gij die in Troje Anchises hebt geboden
De weelde van uw borsten en uw dijen,
Gij die de godenvader wist te noden
Tot zevenhonderdduizend neukpartijen,
En die, de lust lessend van uw kadet,
Er gloeiend bij was in Vulcanus' net:
III
Stuurt gij mijn stem, mijn pen op dit papier,
Want u bezing ik als ik haar bezing,
Een horen in de hand in plaats van lier,
Om vrij te zijn van haar betovering:
Bezielt gij Manteigui met deugd en zwier,
Met uw bekoring en verloedering,
Dan is uit u kiezen een heksentoer
Wie mooier is of wie de grootste hoer.
IV
Hier in Damão, dat arm en uitgekleed
De val betreurt van 't Portugese kamp,
Hier zag het licht dat roemrijke secreet,
In lust en liefde Aziës grootste ramp:
Is er een kluizenaar in boetekleed
Die haar kan aanzien zonder stijve tamp?
Welk een bloedrode eikel heeft hij niet
Waar alles enkel kut is wat hij ziet?
| |
[Vervolg Portugees]II
Vénus, a mais formosa entre as deidades,
Mais lasciva também que todas elas,
Tu, que vinhas de Tróia às soledades
Dar a Anquises as mamas e as canelas,
Que gramaste do pai das divindades
Mais de seiscentas mil fornicadelas
E, matando uma vez da crica a sede,
Foste pilhada na vulcânica rede:
III
Dirige a minha voz, meu canto inspira,
Que vou cantar de ti se a Jacques canto,
Tendo um como na mão em vez de lira,
Para livrar-me do mortal quebranto:
Tua virtude em Manteigui repira,
Com graça, qual tu tens, motiva encanto,
E bem pode entre vós haver disputa
Sobre qual é mais bela ou qual mais puta.
IV
No cambaico Damão, que escangalhado
Lamenta a decadência portuguesa,
Este novo Ganós foi procriado,
Peste da Ásia em luxúria e gentileza:
Que ermitão de cilícios macerado
Pode ver-lhe o carão sem porra tesa?
Que chapeleta não terá de mono
Se tudo que ali vê é tudo cono?
| |
[pagina 75]
| |
[Vervolg Nederlands]V
Haar zachte ogen, die ons neuken leren,
Geven erecties zelfs tot in de tenen;
De borsten, waar de Gratiën verkeren,
Schijnen blank door de blanke sluiers henen;
De tere delen, die het hart verteren,
Zijn zelden voor het oog geheel verdwenen;
En Amor, door hartstocht voor haar ontbrand,
Legt haar zijn lul gehoorzaam in de hand.
VI
Haar armen, kristallijn en delicaat,
Staan altijd open, minder voor affectie
Dan voor datgene waar het haar om gaat:
Sieraden voor haar sieradencollectie;
Haar blanke zolen, waar zij gaat of staat,
Trappen omliggenden op hun erectie;
En als zij lieflijk zingt van wel en wee,
Dan begeleidt de lul haar hoge c.
VII
Maar Amor, gepikeerd door haar ontaard
Gedrag, haar hebzucht en haar vuns gegrijp,
Ontsteekt in haar gemoed een helse haard
Voor een zwartjanus, even lomp als lijp:
Toen zij zijn hete slinger had ontwaard,
Dikker en langer dan een regenpijp,
Wierp zij zich dadelijk op dit geschut,
Gek van de kriebels in haar kont en kut.
| |
[Vervolg Portugees]V
Seus meigos olhos, que a foder ensinam,
Té nos dedos dos pés tesões acendem;
As mamas, onde as Graças se reclinam,
Por mais alvas que o véus os véus ofendem;
As doces partes, que os desejos minam,
Aos olhos poucas vezes se defendem;
E os Amores, de amor por ela ardendo,
As piças pelas màos lhe vão metendo.
VI
Seus cristalinos, deleitosos braços,
Sempre abertos estão, não para amantes,
Mas para aqueles só que, nada escassos,
Cofres lhe atulham de metais brilhantes;
As níveas plantas, quando move os passos,
Vão pisando os tesões dos circunstantes;
E quando em ledo som de smores canta,
Faz-lhe a porra o compasso com a garganta.
VII
Mas para castigar-lhe a vil cobiça
O vingativo Amor, como agravado,
Fogo infernal no coração lhe atiça
Por um sórdido cafre asselvajado:
Tendo-lhe visto a tórrida linguiça
Mais extensa que os canos de um telhado,
Louca de comichões a indigna dama
Salta nele, convida-o para a cama.
| |
[pagina 76]
| |
[Vervolg Nederlands]VIII
Reeds schurkt de bruut zich van tevredenheid;
Koortsige hitte slaat hem uit zijn bast;
Hij grijpt de dame, gunt haar geen respijt,
Hij tilt haar rok op, proeft haar pruim alvast,
Werpt haar op bed en in een mum van tijd
Maakt hij zijn schort los voor zijn wrede mast;
Maar eer hij koord en kabels heeft gevierd
Gaat daar zijn geil al in een lange sliert.
IX
Zijn slurf verheft vertoornd de olifant,
Een slurf, gewend aan dit soort van gevechten;
Zijn stormram richtend op de grot in brand
Stoot hij nu toe om deze scheur te slechten;
En zij, de benen zwaaiend, delirant,
Roept uit: ‘Mijn zwartje, jij bent een rasechte,
Er is op heel de aard’ geen mooier pik!
Diep, dieper in mijn bodemloze mik!
X
O! had ik slechts geweten,’ (loeit de slet,
Badend in sperma dat nu vloeit in stromen),
‘Had ik geweten van dit stuk in bed,
Hoe vaak was ik dan nu al klaargekomen!
Geen goud, geen geld, geen adellijk brevet
Zouden mij voor zich hebben ingenomen;
Maar kont en kut zouden gewassen wezen
Alleen om met mijn negertje te kezen.
| |
[Vervolg Portugees]VIII
Eis o bruto se coca de contente;
Vermelha febre sobe-lhe ao miolo;
Agarra na senhora, impaciente
De erguer-lhe as fraldas, e provar-lhe o bolo;
Estira-a sobre o leito, e de repente
Quer do pano sacar o atroz mampolo;
Porém não necessita arrear cabos:
Lá vai o langotim com mil diabos.
IX
Levanta a tromba o ríspido elefante,
A tromba, costumada a tais batalhas,
E apontando-a ao buraco palpitante,
Bate ali qual aríete nas muralhas;
Ela enganchando as pernas delirante,
‘Meu negnnho’ (lhe diz), ‘quão bem trabalhas,
Não há porra melhor em todo o mundo!
Mete mais, mete mais que não tem fundo!
X
‘Ah! se eu soubera’ (continua o couro
Em torrentes de sémen já nadando),
‘Se eu soubera que havia este tesouro,
Há que tempos me estava regalando!
Nem fidalguia, nem poder, nem ouro
Meu duro coração faria brando;
Lavara o cu, lavara o passarinho,
Mass ó para foder com o meu negrinho.
| |
[pagina 77]
| |
[Vervolg Nederlands]XI
Dieper, ja dieper... O, heer Nummer Zeven!
Zó had je toen voor niets kunnen genieten
En meer genot gegeven in je leven,
Want ik zou komen steeds als jij kon schieten;
Dieper, mijn negertje, schavuit, nog even,
Zuig op mijn tong, vooruit, knijp in mijn tieten...
Ik sterf van liefde, ik bezwijm in geil...
Kom op, ik wil het met de botte bijl...
XII
Is er iemand die vlucht voor 't vlees, die niet
Wil sterven voor zo zoet en nobel werk?
Iemand die deze dingen anders ziet
En een kut minder mooi vindt dan een kerk?
Al wat ik aanraak wordt een lul die schiet,
Al wat ik zie wordt paal, maar zonder perk,
Lul, lat, potlood of pik, weer of geen weer,
Lullen tot in de laatste hellesfeer!...
XIII
Dieper, ja dieper,’ (riep de sloerie tot
Het beestmens dat, nu zwemmende in zweet,
Krampachtige geluiden uit zijn strot
Al snotterend en snuivend klinken deed),
‘Dieper, ja, dit is het genadeschot!...’
‘Ik niet meer hebben,’ klonk de bange kreet,
En droevig riep de hoer, geneukt en naakt:
‘Er is ook in dit leven niets volmaakt!’
| |
[Vervolg Portugees]XI
‘Mete mais, mete mais... Ah Dom Fulano!
Se o tivesses assim, de graça o tinhas,
Não viveras em um perpétuo engano,
Pois vir-me-ia também quando te vinhas;
Mete mais, meu negrinho, anda, magano,
Chupa-me a língua, mexe nas maminhas...
Morro de amor, desfaço-me em langonha...
Anda, não tenhas susto, nem vergonha...
XII
‘Há quem fuja da carne, há quem não morra
Por tão belo e dulcíssimo trabalho?
Há quem tenha outra ideia, há quem discorra
Em cousa que não seja de mangalho?
Tudo entre as mãos se me converte em porra,
Quanto vejo transforma-se em caralho,
Porra e mais porra, no verão e no inverno,
Porra até nas profundas do inferno!...
XIII
‘Mete mais, mete mais’ (ia dizendo
A marafona ao bruto, que suava
E convulso fazia estrondo horrendo
Pelo rústico som com que fungava),
‘Mete mais, mete mais que estou morrendo!...’
‘Mim não tem mais,’ o negro lhe tomava,
E triste exclama a bêbada fodida:
‘Não há gosto perfeito nesta vida!’
| |
[pagina 78]
| |
[Vervolg Nederlands]XIV
Maar de gehoornde echtgenoot, de kreuk,
De sul, de lul, de sikbok met verstand,
Kwam onverwacht de kamer in, doodleuk,
Als was er daar in bed niets aan de hand;
De neger echter ziend in wild geneuk,
Brult hij: ‘Wat? Takkenikker, in mijn pand,
En in mijn bed! Pekvlek, ik ben des duivels!
Maar wacht maar, alles blijft onder mijn luifels.’
XV
Het neuken, aangevangen rond de noen,
Was om zes uur des namiddags gedaan;
De snol, van pret zo rood als een pioen,
Was zichtbaar over deze dag voldaan,
En hij, haar man, die haar zo zag, de oen,
Hij zei: Je ziet er blakend uit! Welaan,
Wanneer dit zaad je sijsje vrolijk maakt,
Kun jij mij zeggen, kindje, waar 't naar smaakt?!’
XVI
‘Ach hou toch op, je zet jezelf te kakken!’
Schreeuwt hem het valse wijf toe, schaamteloos;
De koning der cocu's laat het hoofd zakken
Tussen de schouders en wordt zelfs niet boos;
En zij, de dweil, want ze heeft 't weer te pakken,
Stelt zich weer met haar zwartje schadeloos,
En hoe! Totdat hij bij gebrek aan zaad
Haar speen inpakt en ervantussen gaat.
| |
[Vervolg Portugees]XIV
Neste comenos o comaz mando,
O bode racional, veado humano,
Entrava pela câmara atrevido
Como se entrasse num lugar profano;
Mas vendo o preto em jogos de Cupido,
Eis sai logo, dizendo: ‘Arre magano!
Na minha cama! Estou como uma brasa
Mas, bagatela, tudo fica em casa.’
XV
A foda começada ao meio-dia
Teve limite pelas seis da tarde;
Veio saltando a ninfa de alegria,
E da sórdida acção fazendo alarde;
O bom consorte, que risonha a via,
Lhe diz: ‘Estas corada! O céu te guarde;
Bem boa alpiste ao pássaro te coube!
Ora dize, menina, a que te soube?!’
XVI
‘Cale-se, tolo,’ a puta descarada
Grita num tom raivoso, e lhe rezinga;
O rei dos cornos a cerviz pesada
Entre os ombros encolhe, e não respinga;
E o courão, da pergunta confiada,
Outra vez com o cafre, e mil, se vinga,
Até que ele, faltando-lhe a semente,
Tira-lhe a mama, e foge de repente.
| |
[pagina 79]
| |
[Vervolg Nederlands]XVII
Hij deserteert uit angst voor uitputting,
Hij deserteert voordat de snol hem smoort:
Zij vult de lucht met zuchten naar zijn ding
Die langs de hele kust worden gehoord;
Een troep van honderd man, die hem weer ving,
Legt hem als een cadeautje voor haar poort;
En toen wilde de Mogol, zeer perplex,
Eens zien wat duivels deden met een heks.
XVIII
Maar 't duurt niet lang, hij heeft het weer gehád
In huis, de hond; hij voelt de vrijheid jeuken,
Want zij, de hoer, haar gleuf immer spekglad,
Taalt niet naar eten, taalt alleen naar neuken;
Hij vliegt weer uit, hij kiest het hazenpad,
En zij, nu zonder reuring in de keuken,
De tranen stromende over haar wangen,
Weeklaagt van wellust, geilheid en verlangen.
XIX
Hoeren uit alle hoeken van 't heelal,
Verteerd door gonorroe en syfilis!
Als van mijn bitt're verzen, bijgeval,
De rauwe kreet voor u te horen is:
Komt gij dan zien, in uw obsceen getal,
Een viskut meer gevist dan welke vis
Dan ook; ja, komt haar lauw'ren en devoot
Uw offeranden leggen in haar schoot.
| |
[Vervolg Portugees]XVII
Deserta por temor de esfalfamento,
Deserta por temer que o couro o mate:
Ela então de suspiros enche o vento
E faz alvorotar todo o Surrate;
Vào procurá-lo de sipais um cento,
Trouxeram-lhe a cavalo o tal saguate;
Ela o vai receber, e o grão Nababo
Pasmou disto, e quis ver este diabo.
XVIII
Pouco tempo aturou de novo em casa
O cão, querendo logo a pele forra,
Pois a puta com a crica toda em brasa,
Nem queria comer, só queria porra;
Voou-lhe, qual falcão batendo a asa,
E o courão, sem achar quem a socorra,
Em lágrimas banhada, acesa em fúria,
Suspira de saudade e de luxúria.
XIX
Courões das quatro partes do universo,
De gálico voraz envenenados!
Se deste canto meu, deste acre verso
Ouvirdes por ventura os duros brados:
Em bando marcial, coro perverso,
Vinde ver um cação dos mais pescados,
Vinde cingir-lhe os louros, e devotos
Beijar-lhe as aras, pendurar-lhe os votos.Ga naar eindnoot*
|
|