De Tweede Ronde. Jaargang 24(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Vier gedichten Leo Dooper Op kamers Vandaag is daglicht ochtendziek. Een vloeiende beweging van het heupgewricht omhelst de juffrouw bij wie men kamers huurt. Zij is een zwerfkei in het landschap van de liefde. De stalen borstel waarmee men warmte uit een handdruk boent, lijdt aan een tranend oog dat met trompetgeschal de nacht inluidt. Haar keel stikt in een vriendelijk woord na weer de smaak van vreemden in haar mond. De schoonheid van een blinkend aanrecht verzoent haar met cup A. [pagina 37] [p. 37] Jeugdliefde Zij ziet een hoofd ontsierd door levervlekken. De wangen zijn bepleisterd met gedachten over Leven na de Dood. De neusbrug scheidt twee paars gekleurde holten met drankdoorlopen ogen. Vertel haar van het libido dat zich na jaren strijd ontwapent en van de dag die de nacht moet ondergaan. De zoektocht naar de zin van morgen strandt op het vonnis levenslang; kijk niet naar haar vergrote borsten, ontzie haar tepels, op kleur door gele oker. Tijd vergeet de daden van verliezers; zwalkt door de nauwe straten van het denken, raakt buiten adem door verkalkte aderen om het hart. [pagina 38] [p. 38] Slagveld Je pookt in smeulend vuur. Een flakkerende vlam bespreekt levensverwachting met zuurstof. Je verliest het wit tussen woorden, sprakeloos, door het heengaan van de taal. Je denkt aan de houdbaarheidsdatum van een relatie. Niets is onderheviger aan inflatie dan het wisselgeld van de hartstocht. Dromen luiden de noodklok in een oververhit hoofd. Sigaretten blazen reveille. Hoe kan het slagveld beperkt? De dorpsgek met kalk bestoven, onthaalt de vijand, propt in de mond der gewonden bloedworst bij gebrek aan medicamenten. Je trekt een jas aan van grijze wolken waarachter het duister van naderend onweer. Alleen de bliksem heeft voorkennis van de donder. [pagina 39] [p. 39] Verdriet Gaandeweg de dag zoeken onze oren onderdak in een tehuis voor gehoorgestoorden. Restanten van vijftig miljoen euro liggen te vondeling in onze tuin. Wij zijn er, maar ook niet. De zoektocht naar de katten voert ons naar dorpen waarvan wij het bestaan niet kennen. Onmacht slaat een bres in ons vertrouwen op een goede afloop. Nieuwjaarsdag tweeduizenddrie gaat in de doos voor het volgende jaar. In het schemeruur (brandende kaarsen voor hun portretten) bidden wij (uit versterving op onze knieën) voor elk dier een rozenhoedje. De schreeuw om hulp verkort het borreluur. Dit offer brengen wij voor onze poezen. Vorige Volgende