[Nummer 4]
Voorwoord
Tot en met het Nederlandse deel van dit Friese nummer staat in dienst van het thema: drie Nederlandse prozaïsten (Rob van der Linden, Wim Reilingh en Michael Spaan) en twee dichters Job Degenaar en Jaap Ferwerda) vullen Nederlands proza en Nederlandse poëzie met werk dat een Friese inslag heeft of in Friesland is gesitueerd; een van de twee dichters, Ferwerda, is een Fries die in het Nederlands debuteert. In Light Verse geven tien vaste medewerkers en één nieuweling (Bill Brongers) hun visie op zulke oer-Friese thema's als de moord op Bonifatius, Grote Pier, de Elfstedentocht en het fierljeppen. De Nederlandse rubrieken zijn van bescheiden omvang, wat des te meer ruimte laat aan de Friezen zelf. Essay besteedt kritische aandacht aan drie dragende figuren van de hedendaagse Friese letteren: Tsjêbbe Hettinga, Albertina Soepboer en Trinus Riemersma. Twee van de drie essays zijn van Jabik Veenbaas, gastredacteur, die ook verreweg het meeste voor dit nummer heeft vertaald.
Friesland is nu een Nederlandse provincie met nog geen half miljoen inwoners (wat overigens meer is dan de bevolking van IJsland waaruit een Nobelprijswinnaar-literatuur is voortgekomen). Maar volgens de Romeinen werden onze contreien voornamelijk bewoond door Friezen, in de vroege middeleeuwen heersten Friese koningen over meer dan de helft van het grondgebied en voor Karel de Grote reikte de Friese invloedssfeer nog tot in Vlaanderen. Dat is allemaal wat minder geworden, al hoeft niet onvermeld te blijven dat de Nederlandse monarchie niet zou bestaan zonder de Friese stadhouders, van wie het Oranjehuis afstamt.
Frieslands roemruchte verleden verklaart de inzet waarmee de Friezen hebben vastgehouden aan eigen taal en literatuur, de laatste zestig jaar met toenemend succes. Jac van Hattum en Theun de Vries waren nog Friezen die in het Nederlands gingen schrijven, Tsjêbbe Hettinga en Trinus Riemersma worden in het Nederlands vertaald. In Vertaald proza vijf auteurs, allereerst de nestor van de Friese én de Nederlandse letteren, Theun de Vries, met een autobiografische schets die niet eerder uit het Fries was vertaald; de intrigerende Trinus Riemersma draagt twee verhalen bij (over protestants kannibalisme en een lusteloze lustmoord); Sikko Doele schrijft over theedromen en jongensverdriet, Hylkje Goïnga over de serene rust van plastic kanaries, Durk van der Ploeg over het moorddadige milieu van een autosloperij.
Het is de Friese poëzie in dit nummer die wij speciaal bij de lezer willen aanbevelen; de gedichten van Tsjêbbe Hettinga, Albertina Soepboer, Sjoerd Spanninga, Cornelis van der Wal, Jan Wybenga en Harmen Wind in Vertaalde poëzie treffen door krachtige lyrische expressie en een haast mythische verbeelding die prettig afsteekt bij veel hedendaagse Nederlandse poëzie. De Friezen moeten hun beste dichter(s) maar snel in het Zweeds laten vertalen, want je weet maar nooit of de Nobelprijs, als die ooit nog in Nederland valt, niet in Friesland terecht zal komen.
Redactie