De Tweede Ronde. Jaargang 22(2001)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Drie gedichten L.F. Rosen De jubilerende, historische vereniging Eens komt het verleden in handen van vlijtige mensen terecht - ons binnen, ons buiten, huisraad, gebruiken, losse tanden - moet het achter glas gezet. Soms in vereniging met elkaar doen lieve mensen dat. Als een patiënt ligt het dan uit te hijgen met een angstige blik en broze vaatwanden, bijeengehouden door vitrinelicht. Iemand legt dat en het lieve nog levende vlees vast. Maar ook die foto komt ooit na jaren in de nachtkluis van een oude, vergeelde krant weer aan het licht: Een beeld waaraan men eens wel moet geloven. De lichte en kapotte dingen hebben het grootste gewicht. [pagina 67] [p. 67] Deze muziek, altijd onverwachts De route die ik nam was niet om zijn muziek gekozen. Koffie en sigaren wachtten mij aan het einde van de straat. Van de versuffing. Zeker, het uur van muziek als enige waarheid breekt ooit eens aan. Een man op straat, net uit zijn bed, is dan de ideale, van branie gezuiverde prooi. Maar nog dwingt muziek niet haar pijn in hem - de dag is daarvoor nog te jong. Zij wacht wel. Kom maar als een sufferd langs. Zij valt op je aan bijvoorbeeld van achter een geopend keukenraam. Wanneer je haar het minst verwacht, op weg naar huis na de eerste slok en de eerste trek. Wanneer het verkwikkende en het verdovende van koffie en sigaren elkaar verdringen achter in je keel - of het aardse door een vurige hoepel moet springen, als het ware - [pagina 68] [p. 68] En altijd daar waar bijvoorbeeld een zware marmeren plaat van zonlicht en een vergiet op een aanrecht elkaar ontmoeten - of het leven wordt gezeefd, zogezegd - Kortom, altijd onverwachts en op een onaanzienlijke plaats verschijnt zij op haar mooist (als een prinses op een rommelmarkt, gekleed in het vuurrode jasje van de Kleine Mozart.) Ongeziene geslachten Ik hoor stemmen. Wij horen stemmen. Wij nemen aan dat ze tussen aanhalingstekens spreken, voorlopig en niet in bijzonderheden. En dat ze slechts spreken uit liefde voor hun stem, zodat wij onze oren ervoor kunnen sluiten. Maar elke hoffelijkheid is hun vreemd en met een onaangename stelligheid wijzen zij op de mogelijkheden die wij hebben laten liggen, op het misbruik van de hoge katheder die wij bezetten en van de dunne schil die wij bewerken, in hun plaats. [pagina 69] [p. 69] Wij ontsteken lampen, hopend dat zij de stemmen zullen doven. Maar een nieuwe geboortegolf van stemmen volgt, komend uit het licht. Hun aantal overtreft het tal der sterren. De stemmen zijn als vingers op ons gericht. Zij zijn immers de grote beloftes, kennen wat slechts gekend kan worden van horen zwijgen. Zij kijken over de eeuwen heen. Maar nooit voorbij aan ons... Weer en nog steeds kraakt het in duizenden bedden. Lichamen worden verwekt. Achter hen begint het gemompel: Hoezo zou snelheid en kracht een deugd zijn?... De voorsprong die het lichaam heeft zal het eens moeten inleveren. En wat moet het niet doen om eens een van ons te worden: Een stem die zijn eigen lichaam is? Vorige Volgende