Lopend door de Willemstraat, het Valkenbergpark en de Ridder Janstraat oefen ik enkele keren de exercitie die ik ga uitvoeren, zonder genade. Om tien voor acht betreed ik winkelcentrum De Barones, waar men op de galerij buiten de eigenlijke boekhandel een honderdtal stoeltjes heeft geplaatst, alsmede enkele huurpalmen en traditiegetrouw rondzingende geluidsboxen. Het publiek bestaat uit drieënnegentig vrouwen en zeven mannen.
Meneer Gianotten introduceert de schrijfster en is nerveus.
Hij lijkt mij een aardige man, die straks niet alleen op wijn trakteert, maar bovendien vier van de elf titels van mijn hand in zijn mooie zaak op de plank heeft staan, terwijl er eigenlijk maar twee in de handel horen te zijn.
Het interview verloopt standaard.
De schrijfster antwoordt minzaam en goed formulerend.
Ze leest een aantal gedichten voor en legt desgevraagd uit wat ze bedoelt als ze zichzelf met een bonte kraai vergelijkt. De vrouwen zuchten en knikken begrijpend, de mannen hebben geen keus.
Allengs bespeur ik dat er een sfeer van vriendelijkheid en sympathie ontstaat die mijn optreden straks, hoe neutraal ook gebracht, als een kwaadaardige aanval zou doen overkomen.
Twijfels belagen mijn gemoed.
Ik zou deze avond volledig verstoren.
Niet doen dus.
Wel doen dus, het gaat om de literatuur en niet om de gemoedsrust van negentig kalkoenen. En bovenal gaat het om mijn eigen gemoedsrust.
Het kind moet uit die jampot!
Bouw mag het nog wel in zijn grote klauw nemen, maar daarna moet hij het voorzichtig wikkelen in een schoon sloop en eerbiedig begraven in de tuin. Pagina 155 moet in zijn geheel worden herschreven en wel met ingang van de eerstvolgende druk.
Zo blijft mijn hoofd bevelen geven, maar zwijgt mijn mond in alle talen.
En wanneer de schrijfster in de pauze, temidden van haar enthousiaste publiek, aan een zeer lange signeer-sessie begint, verlaat ik, knarsentandend van wellevendheid, het winkelcentrum De Barones.
En als de trein op weg naar huis tot stilstand komt op het station