De Tweede Ronde. Jaargang 21
(2000)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Vijf gedichten
| |
[pagina 67]
| |
Bij het oudeIk woon nu in je huis
dat ontdaan van zijn inhoud
iets lichter werd.
Door zijn vensters zie ik je
nog als bezoeker komen.
Het bezoek gold je oude woning
misschien wel meer dan mij.
Altijd stopte je even bij de tuin.
- Die buxushaag was die er al? -
Ja, ook de herinnering loopt
op moeilijke voeten.
Sinds kort woon je op hoogte
en loop je ook daar, denk ik,
weer op afgetrapte schoenen.
Je kan mijn huis net niet
zien. Noch ik het jouwe.
Het scheelt niet veel.
Nu ik hier woon en jij niet meer,
gaat keer op keer de telefoon
bij mij. Gevolgd door zo'n lange,
misschien wel grappig bedoelde,
stilte. Die ik zo lang mogelijk rek
uit angst dat een einde komt aan ons gesprek.
| |
[pagina 68]
| |
Lichtende nachtwolkenGa naar voetnoot*Soms op zomeravonden verschijnen
zij aan de rand van ons
blikveld, op tachtig kilometer hoogte,
ijl als zeventiende-eeuwse zakdoeken,
ondoorgrondelijk als de gedragscodes
van een verdwenen hofcultuur.
Maar het hemelse zweet
waarvan zij zijn gemaakt,
bereikt ons niet. Onze stemmen
horen zij niet. Onze grond
bevochtigen zij niet. (Zij
hebben de zwaarte overwonnen.)
Onze gedachten willen zij
niet. (Zo onbezonnen zijn zij
niet.) Een kloppend hart
hebben zij niet. En ze gaan
te hoog voor onze kanonnen.
| |
[pagina 69]
| |
Het eerste lichtHuiswaarts slenterend langs de kinderen
en hun spel - hun kleverige verfrituelen,
rood en blauw de gezichten, geel het haar,
hun aandachtig en trefzeker jong-
leren met de krullen van elkaar:
een dozijn zeepsopboekaniers, paarsgewijs
op weg naar al weer een nieuwe kleurenschat
(de kinderkapsalon stond open, midden op
het voetbalveld, onder een koepel van licht) -
was het of ik terugkeerde naar die middernachtelijke
zwempartij van jaren her: half september,
de herfst hield zijn adem in. Even aaide
het water onze nek en ons haar (zocht het iets?),
ging toen als een schelp boven onze hoofden dicht -
en even waren wij de kern van water
zoals nu deze kinderen de kern van licht.
| |
Zo zal het gaanJe roept ze binnen voor de nacht. Binnen is:
op zolder, in kinderbedjes onder kraakfrisse
lakens. Je zet de deur open en wacht.
In de verte nadert enkel de zware gestalte
van een hond. Een grijze damp slaat van zijn
rug. Hij gromt. Zijn poten dreunen op je pad.
Maar voor je het weet begraaft hij zijn snuit
al in je handpalmen en slingert met zijn
kop alsof hij iets kwijt wil. Iets dat niet los
wil laten en dat aan kleverige draden hangt
en dat uitjouw handen lijkt te komen,
en dat nog het meest lijkt op eenzaamheid.
|
|