punten in de intellectuele discussie zijn bekend en herinneringen aan de DDR-tijd worden winkeldochters.
Intussen is ook de opbouw van Oost-Duitsland behoorlijk op gang gekomen; men heeft leren leven met werkloosheid, geweld en hoge huren, en als men naar de toestanden in andere voormalige Oost-Europese landen kijkt, prijst men zich zelfs gelukkig. Als het leven dus doorgaat, waarom dan de literatuur niet? Waarom zijn er zo weinig nieuwe auteurs? En waarom schrijft niemand de grote roman over het nieuwe Duitsland? Waar blijft de verfrissende, luchtige en een tikkeltje platte manier van vertellen en dichten die men in het Angelsaksische (en zelfs in het Nederlandse) taalgebied aantreft?
Op het moment dat deze vragen gesteld worden, zijn die nieuwe auteurs er al wel. Ze heten Marcel Beyer, Maxim Biller, Thomas Brussig, Durs Grünbein, Judith Hermann, Felicitas Hoppe, Irina Liebmann, Petra Morsbach, Michael Politycki, Thomas Rosenlöcher, Ingo Schulze, Jens Sparschuh, Birgit Vanderbeke, Alissa Walser enzovoort. Ze moeten alleen nog doorbreken, wat hun vanaf 1995 trouwens steeds beter lukt. Ze komen uit het oostelijk en uit het westelijk deel van het land en hebben niet veel gemeenschappelijks. Hooguit het feit dat ze anders zijn, brutaler, grappiger en scherper dan de gevestigde auteurs. ‘De melancholie: afgezworen/Zwaarmoedigheid is out./ Ook Handke moet sterven.’ dicht een van hen (Dirk von Petersdorff). Een aantal van deze nieuwe auteurs is intussen ook in het Nederlands vertaald (zie bijgaand lijstje). Zij vertellen over de Duitse geschiedenis (Beyer), over het nieuwe Duitsland (Brussig, Liebmann, Politycki, Sparschuh), over het nieuwe Rusland (Schulze) of over mislukte liefdes (Politycki, Vanderbeke). Zelfs als ze het over de Oost-West-duitse gevoeligheden hebben, klinkt dat heel wat laconieker dan bij de oudere generaties: ‘Moet je ook in het Westen sterven?/ Natuurlijk. Maar eerst mag je/ jaar in jaar uit naar het buitenland/ en je wordt oud door vitamine./ Hoe oud? Over de negentig./ Boven je dak een vette rook.’ (Thomas Rosenlöcher). Utopieën en illusies heeft men niet, maar daar wordt dan ook niet meer over geklaagd: ‘Elke dag een bericht/ over oorlogen, is ook een soort/ geregeld leven. Ons treft het niet./ Wij hebben geluk en komen er goed van af.’ (Kurt Drawert).
Met hun brede belangstelling en hun laconieke, maar niet geresigneerde houding brengen deze nieuwe auteurs weer leven in de