De Tweede Ronde. Jaargang 20(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] Drie gedichten Hein Walter Er lagen een paar dingen rijmend op tafel, zonder meer een gedicht zou je zeggen: een verdroogde chrysant, de krant van gisteren, een leeg pakje Stuyvesant, een gevulde asbak van glas en wat as op het stuk niemandsland tussen de krant en de rand van de tafel. De as herinnerde aan een voorgevallen ruzie. De dichte krant lag discreet met zijn rug naar de bloem toe om niet te zien hoe ze met een geraffineerd gebaar het pakje Stuyvesant streelde en hem verleidde zich met haar te verzoenen. Het pakje speelde zijn zwijgzame spel en wilde zich net overgeven aan het heerlijke goedmaken toen mevrouw Bleker kwam met haar blinde blik en haar barbaarse schoonmaakwoede. Niets werd er gespaard. Op klaarlichte dag werd hier op deze tafel een gedicht vermoord. [pagina 68] [p. 68] Uittreding Vannacht werd ik wakker van regen in mijn oog; starend stond het als een vijver vol met water. Bij het eruit klimmen greep ik me vast aan rietstengels die als wimpers stonden op mijn oogkant. De maan scheen als een spaarlamp op de gang en ik keek vakkundig uit over mijn huid op zoek naar wind; het leek alsof ik werd geroepen. Uit de goede hoek vloog ik op mijn neus mijn droombedroogde mond in: een zure tong, ivoren kastelen en een vurige luchtballon die op zijn kop als een huig in mijn keel hing. In de diepte ontdekte ik het stille snikken: een woordje ‘ik’ zat als een kippenbotje klem tussen mijn stembanden. ‘Ik’, zo veelomvattend klein, zo onbegrijpelijk van mij. Ik zweeg alsof ik in de spiegel keek. De luchtpijp rookte toen ik hard en plotseling mijn uiterste adem duwde tegen dat verstikkende ‘ik’ en wrikte tot ik mezelf had bevrijd: omgekeerd klonk het in mijn buik: ‘ki’. Zwaar ademend wachtte ik tot ik zeker wist dat niets meer riep. Toen pas keerde ik de weg van de slaap om. [pagina 69] [p. 69] Plagen Dit jaar hebben we wormen. Kronkelend soms met zand op hun vel, maar meestal ongezond stil op paden en straten, wachtend op de stap van een schoen of de plet van een band. Als gewicht uitblijft, komt de dood met droogte. De zon is zonder mededogen. De huisjesslakken hebben we gehad. Het door merg en been gekraak van schaal bij een doodstap wilde maar niet wennen. Dan was de zachte dood van de naaktslak het jaar daarvoor een stuk mensvriendelijker. En wat staat ons nog te wachten: spinnen, padden, muizen? Mensen? 's Ochtends kruipen ze uit bedden en eten wat vast voedsel. Dan krioelen ze uithuizig om plaats te winnen in auto's en rijden achter elkaar aan. Soms zit het tegen: gekraak en gekreuk van metaal en lukrake botten. De dood zal ook dat seizoen wel iets bedenken. Vorige Volgende