| |
| |
| |
Gedicht
Aleksander Poesjkin
(Vertaling Hans Boland)
Terug naar waar ik twee jaar heb gewoond
Als banneling, twee jaar die ik verdroomde.
Al tien jaar zijn voorbij sindsdien; veranderd
Is er voor mij het een en ander wel,
En ik ben zelf tenslotte zonder morren
Veranderd, net zo goed. Maar hier terug
Gaat het verleden leven en omgeeft me
Alsof ik er nog gister na het noenuur
Het huisje van de balling, met mijn voedster.
Nu is het oudje dood, en hoor ik niet meer
Het ritselen en slepen van haar rokken
Wanneer zij zorgt en reddert, nauwgezet.
Op die beboste heuvel heb ik dikwijls
Gezeten, uitkijkend over het meer
En vol weemoedige herinneringen -
Maar niet aan deze oevers, deze golven...
De donkerblauwe wijde watervlakte
Ligt tussen goudgeel graan en groene weiden,
En ondoorgrondelijk, terwijl een sloeber
Er ronddobbert en op zijn lompe sloep
Voortploetert. Boerendorpen liggen
Verspreid over het glooiend land, daarachter
Een molentje, dat traag zijn wrakke wieken
Voortwentelt op de wind...
| |
[Russisch]
Тот уголок земли, где я провел
Изгнанником два года незаметных.
Уж десять лет ушАо с тех пор - и много
Переменилось в жизни для меня,
И сам, покорный общему закону,
Переменился я - но здесь опять
Минувшее меня объемлет живо,
И, кажется, вечор еще бродил
Где жил я с бедной нянею моей.
Уже старушки нет - уж за стеною
Не слышу я шагов ее тяжелых,
Ни кропотлмвоro ее дозора.
Вот холм лесистый, над которым часто
Я сиживал недвижим - и глядел
На озеро, воспоминая с грустью
Иные берега, иные волны...
Меж нив златых и пажитей зеленых
Оно синея стелется широко;
Плывет рыбак и тянет за собой
Убогий невод. По брегам отлогим
Рассеяны деревни - там за ними
| |
| |
| |
[Nederlands]
Van opa's erfgrond. Aan de rulle weg,
Die omgeploegd is door de najaarsregen
En hier opeens begint te klimmen, staan
Drie dennen, één apart en met z'n tweetjes
De beide andere. Ik kwam hier wel eens
Bij maanlicht langs, te paard; dan ruisten
En fluisterden hun kruinen mij iets toe,
Een groet. Ik ben daar nu dus weer gereden,
Langs deze weg, de dennebomen doemden
Weer voor me op. Ze stonden net als vroeger
En ruisten mij weer toe alsof zij groetten;
Maar rond hun kromgetrokken wortels stonden,
Waar ooit alleen maar leegte was en naaktheid,
Hun jonge loten, levenskrachtig, talrijk,
Een groen gezin; de struiken dromden samen
Als kinderen om ouders. Verderop
Stond als een oude vrijgezel de ander,
Hun norse kameraad, met om zich heen
Nog steeds dezelfde leegte.
Een nieuw en onbekend geslacht. Niet ik
Zal zien hoe julie groot en machtig worden
En boven al mijn kennissen uitgroeien,
Hun ouderdom verhullend voor het oog
Van de voorbijganger. Maar moge ooit
Mijn kleinzoon, als hij vrolijk en voldaan
Na een gezellig avondje bij vrienden
Naar huis rijdt door de nacht, vanuit het duister
Dezelfde groet horen, hetzelfde ruisen,
En daarbij aan mij denken.
| |
[Russisch]
Скривнлась мельница, насилу крылья
Владений дедовских, на месте том,
Где в гору подымается дорога,
Изрытая дождями, три сосны
Стоят - одна поодаль, две другие
Друг к дружке близко,- здесь, когда их мимо
Я проезжал верхом при свете лунном,
Знакомым шумом шорох их вершин
Меня приветствовал. По той дороге
Теперь поехал я, и пред собою
Увидел их опять. Они всё те же,
Всё тот же их, знакомый уху шорох -
Но около корней их устарелых
(Где некогда всё было пусто, голо)
Теперь младая роща разрослась,
Зеленая семья; кусты теснятся
Под сенью их как дели. А вдали
Стоит один угрюмый их товариц
Как старый холостяк, и вкруг него
Увижу твой могучий поздний возраст,
Когда перерастешь моих знакомцев
И старую главу их заслонишь
От глаз прохожеro. Но пусть мой внук
Услышит ваш приветный шум, когда,
С приятельской беседы возвращаясь,
Веселых и приятных мыслей полон,
Пройдет он мимо вас во мараке ночи
|
|