De Tweede Ronde. Jaargang 20(1999)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Vier gedichten Arjaan van Nimwegen Graecus Mijn zoon leert Grieks en spreekt tot mij in tongen. Phalanxen rukken onverstaanbaar aan, hij is Helleen, ik voel mij een Trojaan, na twaalf jaar tot de overgaaf gedwongen. Thijs, een antieke vreemde, een Spartaan, een satyr, een tiran, een herdersjongen. Ik buig het hoofd. Hij heeft mij weggedrongen als een barbaar, ver buiten zijn bestaan. Rhapsoden, filosofen, dichters slaan mij door zijn mond met wijsheid om de oren. Ik kan zijn huiswerk niet meer overhoren. Thijs heeft een drie op zijn rapport. Verloren vraagt hij: ‘Kan jij het dan?’ Ik kijk hem aan. Maar hij spreekt Grieks. Ik kan hem niet verstaan. [pagina 62] [p. 62] Aan Nelleke N. Uw lichte loensen trof mij in 't gebeente vooral dat in uw linker, duivels oog: tanige tante, die er niet om loog, erudiet hakkend in het taaigesteente. U sprak ons toe, maar ik zag slechts uw hoog renaissancistisch voorhoofd dat ik scheen te herkennen, en daar, voor de SLAA-gemeente, bloeide de purperen roos uit uw betoog: Daar zat ik, veertienjarig, in de klas, daar kwam mijn even loense blik niet los van een wolk van amber als een warrig aura rond een ascetisch voorhoofd, want ze las vervoerd Ronsards Amours. Ach, juffrouw Bosman, mijn Franse lerares (ze heette Laura). Aan Connie P. Hoe lang moet men gebukt gaan onder roomse galmen rond Nederweert en Swalmen voor het tenslotte lukt zich los te rukken - zal men, nog even opgefuckt, het hoofd onopgesmukt, het haar in woeste halmen, aan elke wet ontplukt, verweduwen, verkalmen, zolang de aandrang drukt en passies, zonder talmen fris van de pot gerukt, uit uw gemeier walmen? [pagina 63] [p. 63] Aan Patty S. Uit heel het dierenrijk put u uw kracht: het roerloos loeren van de alligator op het bespiegelende rund, als Hathor en Ammit, leeuw en nijlpaard, saamgedacht tot één, de animale animator Bastet, godin, felijn in damesvacht vol wilde onschuld hakend naar de jacht, al lokt het kussen naast de radiator. Mevrouw, niets deint zo dierbaar als uw jamben, uw aaibaar vers geeft kopjes als een lynx, en 'k laat mij strelen door uw spinnend lied. Zing mij uw zoöfiele dithyramben, let niet op de sirenen, zoete sfynx, blijf waar u bent en bloei. U hoeft nog niet. Vorige Volgende