De Tweede Ronde. Jaargang 19
(1998)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Ike FuriosaGa naar voetnoot*
| |
[pagina 83]
| |
Zodra ik uitgeput en moegestreden
Mijn sponde en de zoete slaap opzocht,
Kwam in mijn droom een vrouwe aangetreden
Die mij met klem te luisteren verzocht.
Die zieneres, reeds thuis in mijn verleden,
Vroeg of ze mij de toekomst zeggen mocht:
Hoe mijn Orlando ook in later tijden
Enorme scharen lezers zou verblijden.
Ik wist niet of ik sliep of reeds ontwaakte
Toen zij een reeks van schimmen voor mijn oog
Tevoorschijn riep; de kreten die ik slaakte,
Waren een schok voor haar, die het betoog
Dat zij juist aan wou vangen even staakte,
Maar na een wijle aan 't vertellen toog:
‘Ik toon u al uw lezers vanaf heden.
Uit alle landen en uit alle steden.
Hier zijn de talloze Italianen
Voor wie uw dichtwerk steeds vertroosting bracht,
Van welbekende steden onderdanen
Aan wie u bij het schrijven dikwijls dacht.
Onder de schimmen hier wijs ik ze aan en
Meen niet dat u meer woorden nodig acht.
Verbaasder zult u zijn om de personen
Alhier, die buiten onze grenzen wonen.
Maar zoals Naso eerder reeds voorspelde
Dat men hem buiten Rome lezen zou
- Als dichterwoorden nog bij mensen telden
Van hem die roemvol leven blijven wou
Zo kan ik ook de dichter dezes melden
Dat men hem zelfs zal lezen in de kou
Die Lage Landen in haar boeien kluistert,
En dat men daar naar zijn verhalen luistert.
| |
[pagina 84]
| |
In proza krijgt u over vele jaren
Een Hollands werk dat tot het einde loopt
Na eerst een halve, van gerijmde paren,
Die men alleen in Antwerpen verkoopt,
Totdat Jan Schipper het geheel zal klaren,
Die en passant Orlando Roelant doopt.
Waarna nog Beets, Van Dooren en Van Elden
Fragmenten kiezen over ridderhelden.
Maar voor Orlando komt pas echt victorie
Met de vertaling die nog net verscheen
Voordat tweeduizend jaar van de historie
(Sinds onze Heiland kwam en weer verdween)
Vergaan zijn en vijf eeuwen lang uw glorie
Door niemand meer te evenaren scheen.
Wie de vertaling maakte, hoe zij heette,
Laat ik u in de laatste stanza weten.’
Zo sprak de vrouw; ik kon niet langer wachten:
‘Wie steekt mij jaren later naar de kroon?’
Vroeg ik aan haar, waarop zij zachtjes lachte:
‘'t Is niet uit onwil dat ik haar niet toon,
Maar zo gewoon acht zij het hier volbrachte
Dat ze niet taalt naar haar verdiende loon,
Zodat ik voor haar in de bres moet springen
En eer ik weer verdwijn haar lof wil zingen.
Op onnavolgbaar erudiete wijze
En prachtig rijmend tot het bittere end
Doet zij haar Nederlandse lezers ijzen
Van zoveel toewijding en dichttalent.
Vooruit, laat ik u niet meer kwellen,’ zei ze,
‘Nu u zo ongemeen nieuwsgierig bent.
Ik zal haar naam niet langer nog verbloemen:
Zij laat zich Ike Cialona noemen.’
|
|