| |
| |
| |
Twee gedichten
Alexandr Poesjkin
(Vertaling Hans Boland)
De meermin
Diep in een woud van eiken woonde
Een vrome monnik aan een meer,
Al arbeidend en vastend toonde
Hij zijn gestrengheid in de leer.
Ootmoedig had hij met zijn spade
Een kuil gedolven voor zijn graf,
Hij bad om voorspraak en genade
En smeekte zijn verscheiden af.
Eens prevelde hij zijn gebeden
Geknield voor zijn verzakte deur
Ver van de mensen en hun zeden.
De eiken werden zwart van kleur,
Mistslierten kwamen aangedreven,
Een ronde, rode maan keek neer
En leek aan 't jagend zwerk te zweven;
De monnik staarde naar het meer.
Vanwaar de angst, die hem deed voelen
Wat hij nog nooit ervaren had?
Wat zag hij door het water woelen?
Een flits, en alles is weer glad...
Gelijk een nachtschim licht van leden,
Naakt, blank als rijp op heuvelland,
Komt er een meisje uit gegleden,
Gaat zwijgend zitten op het strand.
| |
Русалка
Над озером, в глухих дубравах,
Всегда в занятиях суровых,
В посте, молитве и трудах.
И лишь о смерти вожделенной
Туман над озером дымился,
И красный месяц в облаках
Тихонько по небу катился.
На воды стал глядеть монах.
Глядит, невольно страха полный;
Не может сам себя понять...
И присмирели вдруг опять...
И вдруг... легка, как тень ночная,
Бела, как ранний свет холмов,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zij wringt het vocht uit heure haren
En wordt de oude man gewaar
Die al dit schoons zit aan te staren:
De sidderende kluizenaar.
Zij wenkt hem, schielijk naar hem lonkend,
En wèg is zij, gans onverwacht.
Weer ligt het meer in slaap verzonken -
Alsof een ster viel door de nacht.
Het lukt hem niet die nacht te slapen
Noch ook te bidden overdag.
Hoe schoon was zij, hoe welgeschapen,
Denkt hij - en weet dat dat niet mag.
Weer ligt het woud in schemerduister
En worden wolken opgejaagd
In maneschijn; in volle luister
Zit aan het water weer de maagd,
Met kushandjes en steelse blikken,
Met golven stoeiend, speels, gezwind;
Zij lijkt een traantje weg te slikken,
Stikt van de lach - 't is net een kind.
Zij roept hem kwelend, teder kwijnend:
‘Kom bij me monnik, monnik kom!’
Ineens... een plons, en weer doorschijnend,
Strak, ligt het meer. Doodstil alom.
En weer - de derde dag nu - wachtte
De schelm aan het behekste meer
Op haar, de maagd naar wie hij smachtte.
De nacht streek op de eiken neer...
De nacht werd door de dag verdreven,
De kluizenaar was spoorloos heen,
En snotaapjes hadden nog even
Zijn baard gezien eer hij verdween.
| |
[Russisch]
Святой монах дрожит со страха
И вдруг - падучею звездою -
Под сонной скрылася волной.
Всю ночь не спал старик угрюмый
И не молился целый день -
Перед собой с невольной думой
Все видел чудной девы тень.
Дубравы вновь оделись тьмою;
Сидит, прелестна и бледна.
Хохочет, плачет, как дитя,
Зовет монаха, нежно стонет...
‘Монах, монах! Ко мне, ко мне!..’
И вдруг в волнах прозрачных тонет;
На третий день отшельник страстный
Сидел и девы ждал прекрасной,
А тень ложилась средь дубров...
Заря прогнала тьму ночную:
| |
| |
| |
De huzaar
Hij roskamde z'n fiere paard
En mopperde, bozer en bozer:
‘Zo'n luizebed, zo'n luizewaard!
Alleen de duvel is hier kosjer!
Je krijgt hier net zo'n puik onthaal
Als in Tartaarse hinderlagen,
Een kale koolsoep - maximaal.
Een kleintje? hoef je niet te vragen!
De baas loopt als een wilde beer
Met grote trek mij te bekijken,
Zijn vrouw zal voor mijn hoogste eer,
Zelfs voor mijn zweep nog niet bezwijken.
Nee, neem dan Kiëv! wat een stad!
Waar knoedels om je gunsten strijden,
Met wijn in stromen, plenzen, zat,
En de vurrukkullukste meiden!
Je zou je heil, ei ei, voor één
Zo'n diepe zwarte blik vergeven.
Helaas, één ding mankeert alleen...’
‘Wat dan, soldaat? Vertel 's even.’
Hij stak van wal, z'n fraaie snor
Opdraaiend: ‘Heus niet om te z....
En jij bent heus geen voddelor,
Maar dom, dom! Ik, ik ken praktijken!..
Hoor, wat mij aan de Dnjepr geviel
Toen ik daar met m'n regiment lag
En mij Marie, een goeie ziel
- Een lekker weeuwtje! - logement gaf.
| |
Гусар
Скребницей чистил он коня,
А сам ворчал, сердясь не в меру:
'Занес же вражий дух меня
На распроклятую квартеру!
Как на турецкой перестрелке,
Здесь на тебя как лютый зверь
Глядит хозяин, а с хозяйкой -
Небось, не выманишь за дверь
Ее ни честью, ни нагайкой.
То ль дело Киев! Что за край!
Валятся сами в рот галушки,
Вином - хоть пару поддавай,
Ей-ей, не жаль отдать души
За взгляд красотки чернобривой.
Одним, одним не хороши...’
‘А чем же? Расскажи, служивый.’
Он стал крутить свой длинный ус
И начал: 'Молвить без обиды,
Ты, хлопец, может быть, не трус,
Да глуп, а мы видали виды.
Стоял наш полк; моя хозяйка
А муж-то помер, замечай-ка!
| |
| |
| |
[Nederlands]
We worden maatjes, Mietje plooit
Zich prima, alles naar gevallen.
Brutale praatjes heeft ze nooit,
Er hoeft haast nooit een klap te vallen.
Ze stopt me als ik zat ben in
En maakt me met iets lekkers nuchter,
Wanneer ik knipoog: ‘Moeke, zin?’
Is zij niet uitgesproken schuchter.
Dus alles kits, niet? zeg je dan,
De wereld lijkt warempel roze!
Maar nee, ik werd jaloers - dat kàn,
'k Lag in de luren van de Boze!
Wat moet ze toch voor dag en dauw
Vroeg ik me af, heeft dat van node?
Of neemt Marie het niet zo nauw?
Laat zij zich leiden door de Snode?
Ik wòu het weten. Eens lag ik
In bed, mijn ogen toegeknepen
('t Was donkerder dan in de lik
En stormwind was het zwerk aan 't zwepen).
Plots, zonder het geringst gedruis,
Liet moe zich van de kachel zakken,
Liep stillekens naar het fornuis
Om er een kooltje uit te pakken,
Ze blies de vlam erin en stak
Een mager kaarsje aan, daarmede
Zocht zij een flesje in de kast,
Ze nam de bezem en ze kleedde
| |
[Russisch]
Вот С ней и подружился я;
Живем согласно, так что любо:
Словечка не промолвит грубо;
Мигну бывало: Эй, кума! -
Кума ни в чем не прекословит.
Кажись: о чем бы горевать?
Живи 8 довольстве, безобидно;
Да нет: я вздумал ревновать.
Что делать? Враг попутал видно.
Зачем бы ей, стал думать я,
Вставать до петухов? Кто просит?
Я стал присматривать за ней.
Раз я лежу, глаза прищуря
(А ночь была тюрьмы черней
С печи тихохонько прыгнула,
Присела к печке, уголь вздула
Да в уголок пошла со свечкой.
Там с полки скляночку взяла
И, сев на веник перед печкой,
| |
| |
| |
[Nederlands]
Zich nakend uit, en nam een slok,
Nog een en nog een en in enen
Was - schrijlings op haar bezemstok -
Zij door de schoorsteenpijp verdwenen.
Ik had 'r door, binnen één tel,
Die moeke toch: een zondaresje!
Mijn troetelbei, ik krijg je wel!..
Ik klim uit bed en zie het flesje.
Ik ruik eraan, zuur als de pest!
Sprenkel ermee, en ongelogen:
De tang, de tobbe - niet te best! -
Werden de schoorsteen ingezogen.
Onder het bankje pit de poes,
Ik mors wat druppels op zijn vel en
Sis ksjt! hij blazen! - om pardoes
De tobbe achterna te snellen.
Nù ga ik wat je noemt met flair
Te werk, ik ben niet meer te stuiten,
En kookgerei en meubilair
Vliegt door de schoorsteen mars! naar buiten.
Wat drommel! dacht ik, nou wil ìk,
Het goedje door mijn keel gegoten...
En vederlicht, voor ik een kik
Kon geven, werd ik afgeschoten.
Ik vlieg, ik vlieg hals over kop,
Waarheen zijn we reeds lang vergeten,
Schreeuw ‘Rechts houwen!’ naar sterren op
Mijn weg. Dan word ik neergesmeten
| |
[Russisch]
Из склянки три раза хлебнула,
Взвилась в трубу - и улизнула.
Кума-то, видно, басурманка!
И с печки слез - и вижу: склянка.
Понюхал: кисло! что за дрянь!
Плеснул я на пол: что за чудо?
Прыгнул ухват, за ним лохань,
И оба в печь. Я вижу: худо!
Гляжу: под лавкой дремлет кот;
И на него я брызнул склянкой -
Как фыркнет он! я: брысь!.. И вот
И он туда же за лоханкой.
С плеча, во что уж ни попало;
И все: горшки, скамьи, столы,
Марш! марш! все в печку поскакало.
Кой черт! подумал я: теперь
Всю склянку выпил; верь не верь -
Но кверху вдруг взвился я пухом.
Стремглав лечу, лечу, лечу,
Куда, не помню и не знаю;
Лишь встречным звездочкам кричу:
Правей!.. И наземь упадаю.
| |
| |
| |
[Nederlands]
En zie een berg. Die berg die bood
Een schouwspel! Pekketels, een gruwlijk
Gesnerp, en zang en dans - een jood
Trad met een kikker in het huwlijk.
Ik spuwde en sloeg gauw een kruis...
Maar daar verschijnt opeens Marietje:
‘Wat moet je, rekel? Vort! naar huis,
Voor ze je rauw...’ Maar 'k ben geen mietje:
‘Naar huis? bekijk het! Hoe dan ook,
Als ik de weg terug nou kende...’
‘Ach, druiloor van me, pak de pook,
Stijg op en smeer 'm, stuk ellende!’
‘Wat? Ben je zot? Een pook? voor mij?
Ik heb mij tot huzaar verzworen!
Ben ik verraden of ben jij
Als dubbelhuidige geboren?! -
Een paard!’ ‘Pak aan, schlemiel, een paard.’
Een paardje, man! 'k Zit niet te snoeven -
Zó'n ranke hals, zó'n trotse staart,
Het snuift en briest en schraapt z'n hoeven.
Ik grijp zijn manen, en het ros
Door geen huzaar zelfs in te tomen
Stuift als de weerga erop los -
Om bij de kachel neer te komen.
Ik zit weer, alles staat gelijk
Het stond, alleen - ik heb een ouwe
Kruk, niet een hit tussen mijn... Kijk,
Dat zijn me van die dingen, ouwe.’
Hij eindigde, z'n fraaie snor
Opdraaiend: ‘Heus niet om te z....
En jij bent heus geen voddelor,
Maar dom, dom! Ik, ik ken praktijken!..’
| |
[Russisch]
Кипят котлы; поют, играют,
Свистят и в мерзостной игре
Я плюнул и сказать хотел...
И вдруг бежит моя Маруся:
Домой! Кто звал тебя, пострел?
Тебя съедят! Но я, не струся:
Домой? Да! чорта с два! Почем
Мне знать дорогу? - Ах, он странный!
Вот кочерга, садись верхом
- Чтоб я, я сел на кочергу,
Гусар присяжный! Ах ты дура!
Иль у тебя двойная шкура?
Коня! - На, дурень, вот и конь. -
И точно: конь передо мною,
Скребет копытом, весь огонь,
- Садись. - Вот сел я на коня,
Ищу уздечки,- нет уздечки.
Как взвился, как понес меня -
Гляжу: все так же; сам же я
Не конь - а старая скамья:
Вот что случается порою.'
И стал крутить он длинный ус,
Прибавя: ‘Молвить без обиды,
Ты, хлопец, может быть, не трус,
Да глуп, а мы видали виды.’
|
|