De Tweede Ronde. Jaargang 18(1997)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 80] [p. 80] Twee gedichten Arjaan van Nimwegen Donk're wichten Ik hou zo van die donk're buitenlandsen die May heten of April zelfs, waardoor ik lente in hun loom Ebonics hoor, wanneer ik multicultureel ga dansen. Zo trof ik June. Ik overwoog mijn kansen. Wassup? Ik stelde mij behoorlijk voor. Yah talkin' to me? leende zij haar oor. ‘Ken ik u niet?’ waagde ik een avance. No man, zei zij, know waddam tellin' yah? Daardoor gesterkt offreerde ik galant een coke, een spaatje of misschien een sapje? Toen zei ze Yo (ik nam dat aan als ja). Toen zei ze Bro (al was ik niet verwant). Toen zei ze Fuck you (maar dat was een grapje). [pagina 81] [p. 81] Dinkelwachter Ik wachtte aan de blinkeboorden van de Dinkel tot zij haar blatendblanke schaapjes had gedrenkt. Ik zwikte door mijn enkel, zo werd ik verzengd door sprankelvonken, wenkend in haar ogentwinkel; het bonkte in mijn slapen - niet het belgetinkel van 't scheerrijp vee, maar hartebloed dat, aangelengd met hippocreen, de zinnen zelf tot zinken brengt. Ik zwenkte in mijn zwakte, zwetend als een kinkel. Ze zag mij. ‘Pastorale Tukse,’ stameld' ik, ‘Kent ge de ware oorzaak van mijn kwijnend hijgen? Sterf ik, of doen wij eerst nog iets gezamenlijk?’ Toen bloosde zij en sprak, doorheen 't vertederd zwijgen van ooi en ritse ram - dof blonk de hamelblik -: ‘Je ken de tyfuspleuristeringkanker krijgen.’ Vorige Volgende