De Tweede Ronde. Jaargang 17(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Drie gedichten Patty Scholten Zwarte panter Zijn neefje is van oudsher onheilsbode als hij je pad kruist. Maar dit grote kwaad is zwartfluwelen pech in het kwadraat: Waar hij passeert, valt altijd wel een dode. Hij wacht lui op een tak, een jachtmethode, waarbij hij zich alleen maar vallen laat. De dolken in hun scheden van brokaat, zwart als de nacht, als pek, als vampiermode. Hij heeft zijn koplampen nu uitgedaan en slaapt zoals een grote poes, geduldig, terwijl zijn oortjes nog in waakstand staan. Het kwaad is altijd zwart, de goedheid wit. En toch, en toch. Hier is het zwart onschuldig, En hoed je voor het lelieblank gebit. [pagina 64] [p. 64] De lama Vier witte poten zijn het onderstel van 't hoge schapenlijf. Een zwarte plaid, die in de hemelwas te hevig sleet, hangt neer in rafels van zijn vilten vel. Wat zorgelijke ogen heeft hij wel. Hij kauwt het hooi of herkauwt, spuugt of eet hooghartig door zijn bek met onderbeet, de oren vingers uit een schimmenspel. Een kleine lama is er ook, halfbakken, zijn ogen nog met babyblauwe gloed, een knuffelbeest in wollig zwart en wit. Maar straks vervilt zijn wol tot grauwe plakken en groeit er uit die zoete Disneysnoet een geel en nijdig grasscheerdersgebit. De doodshoofdaapjes Ze zitten in de bomen als gedichtjes (haiku's die tot getjilp werden verbogen). Geen knekelkop, maar levendige ogen in mosterdgele capuchon-gezichtjes. Sneeuwwitje's dwergen die robijnen delven, heeho heeho, met bontbeschermde handjes uit zakken van bezoekers, tassen, mandjes, een turnclubje van kleptomane elfen. Ze schatten het bezoek met kennersblik: Die kleuter heeft ontbijtkoek, dat pik ik! Een klaagzang achtervolgt vergeefs de dief. Dan bijten ze terloops een kind of twee met bliksemsnelle tandjes, ach en wee, en kwetteren: ‘Welnee, klein is niet lief.’ Vorige Volgende