De Tweede Ronde. Jaargang 17(1996)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Vijf gedichten Aan Manon U. Ik converseerde met de erudiete leden van de redactie van een letterlievend blad, spiritueel en elegant, het was me wat - toen zag ik jou. Op dat moment verviel de reden tot causerie, betoog, discussie of debat. Wij snapten voort, bonmots, puns, Witze, geestigheden, o, heel beschaafd en steeds conform de goede zeden, maar ik dacht, ongepast, alleen nog: Wie is dát? Lieve Manon, ik heb je boek nog niet gelezen, maar wel je blik. Die heeft mij al genoeg geleerd, en mijn letterlust gereduceerd tot hoop en vreze en woelend hunkeren in nachten, unverklärte, naar de versmelting van jouw wezen met mijn wezen. Je hebt die titel niet voor niets bedacht. Begeerte. [pagina 60] [p. 60] Aan zuster B. Hoe moet ik u bezingen? Geen lied weet door te dringen tot in uw kil gevang van nauw twee meter lang. Uw kleine stem daarbinnen verzoet, verzet de zinnen tegen des werelds dwang en zingt een nieuwe zang. Klein mag dan mijn geloof zijn, ik draag eenzelfde kruis en kan ook voor uw kuis zoet liedeken niet doof zijn, pluk kruiden in uw hoofkijn en sluit u in mijn kluis. Aan Frida V. Ach Frieda, melieve, wat valt er te zeuren na alles wat jij zo intens hebt gezegd? Het was ook in dundruk heel veel, en heel echt, en dwingend, als kon het niet anders gebeuren. Ik ken je gezicht niet, maar las je gevecht van hier tot Bologna en terug, uitentreuren, tot waar het begon, ja, daarvoor nog, in geuren en kleuren (dat broertje begreep ik niet recht). In drie dikke delen benarde verhalen vol schoonouders, ouders en clavecimbalen vol falen en lijden, extern en intern, kon ik mij maar niet tot je woorden bepalen, en bleef om de vrouw die eronder school dwalen: hoe taaier de schillen, hoe harder de kern. [pagina 61] [p. 61] Aan Jeanne R. van S. Ik noem je Jeanneke, mijn bolle wijfje, knus rustend in de schaduw van een eik, die, dorrend in een laat seizoen, zijn rijk beperkt zag tot de luwte van jouw lijfje. Maar waarom zette hij je zo te kijk met jullie minnepost als boek? Die schrijf je toch niet voor ons? En evenmin beklijf je met zeur-romans vol (excusez) gezeik. Hield je zoveel van hem? Dan overdrijf je. Zijn lier verslapte maar mijn muze blijf je, wanneer ik die fotografie bekijk: jouw volle torsje, onderkinnenrijk, bleek-bloeiend naast de bard - een letterlijk. Ik voel compassie en een heel klein stijfje. Aan de Anna's Naar het schijnt zijn hun naam en hun lange gezicht analoog aan elkaar en aan zeuren en zagen. Zuster Bijns excelleerde in schelden en klagen, Joffer Visscher verbleekte in Tesseltjes licht, Dra. Van Schurman verzuurde in vroomheid haar dagen, Juffrouw Blaman boog zwaar onder 's levens gewicht, Dokter Enquist heeft nooit iets opbeurends gedicht Is 't gewaagd om hier van Annapest te gewagen? 't Is die A aan 't eind. Die maakt ernstig en kuis. Mevrouw Dutschuns verloofde agrariërs stoeiden, en dat meisje van Vegter houdt wel van een geintje. En dan zwijg ik nog over de grootste: een kleintje dat al vrolijk werd als de kastanjeboom bloeide voor een zolderraam achter een Amsterdams huis. Vorige Volgende