De Tweede Ronde. Jaargang 16(1995)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Vier gedichten Arjaan van Nimwegen Aan Diana O. dichteres van Jah Tampon & De Menstruatie Dub Ik heb, Diaan, uw verzen ingezogen als oude kranten in uw kut gepropt. Drub drub, blub blub droopt gij, zonder verdrogen dichtaêr en cervix zusterlijk ontstopt. Klefrode eitjes dropen op uw pote; van derry zongt gij, prut langs dij en lies, en van des Opperwezens gloênde klote - Diaan, Diaan, wat is dat alles vies! Nauw zijt ge 't hinkelspel ontwassen, streelde ik troostend uw geschramde dijtje, heelde met hansaplast en kus uw kinderknie. Tien jaren waart ge. Sinds vloden er drie, en wéér vielt gij! O bloederige stonde! Stelpe mijn hart, mijn hand, mijn krant uw wonde! [pagina 64] [p. 64] Aan Margriet de M. Uw kuise mond zegt vederzachte dingen tot Maarten, Adriaan of Michael. U is een dame, ach, ik weet het wel, en wat ik aan mijn Apple wil ontwringen: een puntdicht, een pantoen, een villanel, uw spreken blijft beschaafder dan mijn zingen, Lijkwit, grijsharig, om de ogen kringen, mijn vingers blauw van ijdel toetsenspel, houd ik mij voor: Ik ben niet van de straat, ik heb ook doorgeleerd - maar des te vozer lispelt mijn stem, en des te machtelozer neuzelt mijn need'rig notenapparaat. Naast uw coloratuur ben ik castraat; slechts in verlangen ben ik virtuozer. [pagina 65] [p. 65] Winkeldochter Waarom, mijn hart, zwoegt gij zo overdreven, waarom dreunt gij en sloopt gij mijn gestel? En gij, mijn hoofd, waarom moet gij zo zweven, telkens als ik van haar een boek bestel? Zijn dan niet anderen rijker, meer verheven van stijl en woordkeus? Ach, ik weet het wel! Maar wie verklaart dan hoe mijn hand gaat beven, telkens als ik van haar een boek bestel? En maakt die daad, geboren uit verlangen haar taal, als was 't haar adem, in te zuigen, mijn zang tot zucht, mijn leven tot een hel; hoe hevig zal mij eens de gorgel prangen, de adem stokken, maar het harte juichen die keer dat ik van haar een... kus bestel! Wankel dichter Dat ogen blauw zijn valt wel te verdragen. Hoewel, dìt blauw - nu ja, ik doe mijn best. Dat lokken kunnen golven als de pest; men zal er mij niet over horen klagen. Albasten boezems? Teer, doch manifest wervend gewieg van heupen? Of het trage gewuif van wimpers? Kom maar op! Versagen past niet dit hart van plaatstaal en asbest. Schittert uw blik? 't Versnelt geenszins zijn klop. Het smeult zelfs niet van 't vlammen in diezelfde. Doch toen van uwer lipjes rozeknop die woorden tuitig, guitig tot mij welfden: Man, sodemieter godverdomme op! brak het in twee tot as verteerde helften. Vorige Volgende