Het duurde niet lang of de fado, lamentomelodie over hartstocht en verraden liefde, aanvankelijk voorbehouden aan nachtbrakers, penoselui, prostituées en stierevechters, veroverde fans in het hele land, onafhankelijk van status en positie. Hij werd gezongen door hoeren en hertoginnen, door pooiers, heren en herders. Was, net zoals nu weer, te horen in kroegen en salons.
Nadat hij in de eerste twee decennia van deze eeuw de top van zijn populariteit had bereikt, en een van de favoriete manieren was geworden om het zo typisch Portugese gevoel van de saudade uit te drukken, verloor de fado echter geleidelijk zijn glans. Weliswaar bleef hij in de lagere regionen van de samenleving geliefd, vooral dank zij de stem van Amália Rodrigues, maar de fine fleur richtte zich steeds meer op de veel gekunstelder fado die de studenten uit Coimbra zongen.
Het fascistische regime probeerde hem nog in te lijven als dé nationale zangvorm en voor het karretje van zijn propaganda te spannen, maar of het nu aan het tekortschieten van die pogingen lag of aan de maatschappelijke ontwikkeling, dat mislukte jammerlijk en in de jaren zestig was de fado als muziekgenre volledig in ongenade gevallen. Links, al dan niet doorgeslagen, zag er een symbool van imperialisme en kolonialisme in, terwijl het weldenkende deel van de natie hem beschouwde als een abjecte uitdrukkingsvorm van de gevoelens van het grauw.
Het dieptepunt volgde in de jaren direct na de Anjerrevolutie (1974), toen hij was afgezakt tot een verwerpelijk genre, dat alleen nog maar bestond in bepaalde etablissementen, waar hij samen met zogenaamd folkloristische dansen als nationaal curiosum werd opgediend aan de toeristen. Amália Rodrigues, terecht bang voor haar eigen hachje in die roerige periode, vluchtte naar Brazilië.
Maar de tijden veranderen en de nostalgie werkt als een schommel: terwijl de economie met de toetreding tot de Europese Unie aantrekt en de politiek een flinke ruk naar rechts maakt, is er tegelijk sprake van een sociale herwaardering van de fado. Min of meer sinds het begin van dit decennium mag je er niet alleen weer van houden, maar staat hij overal, onder studenten en bij het gewone volk, in de huizen der rijken en in sloppen en stegen, op radio en televisie, weer even hoog aangeschreven als voorheen. Hij is opnieuw de politiek correcte muzikale uitdrukkingsvorm van saudade, weemoed en onbeantwoorde liefde, en vervult nu de rol die het fascisme hem niet kon verlenen: die van algemeen aan-