De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Essay | |
[pagina 74]
| |
Inleiding
| |
1.De tijd tussen het definitieve einde van de monarchie, in 1910, en de opmars van Salazar, die inzette in het jaar 1928, was op talrijke niveaus een turbulente en levendige tijd. Regeringen en regeringsvormen wisselden elkaar in snel tempo af, in economisch en sociaal opzicht vonden nogal wat wijzigingen plaats en in de cultuur deden zich dezelfde revolutionaire verschuivingen voor als elders | |
[pagina 75]
| |
in Europa. Een centrale positie werd daarbij ingenomen door de avantgarde die zich in de Lissabonse cafés ophield en daar de discussies voerde die leidden tot de oprichting en vaak even snelle begrafenis van literaire bladen, van stromingen, polemieken, controversen. En de voornaamste figuren binnen die groep, of in ieder geval de meest actieve, waren Fernando Pessoa, Mário de Sá-Cameiro en José de Almada Negreiros. Fernando Pessoa moge genoegzaam bekend worden verondersteld; toch heel summier: geboren in Lissabon in 1888, verliest zijn vader op vijfjarige leeftijd, verhuist met zijn moeder naar Zuid-Afrika, waar hij de rest van zijn kinderjaren en zijn jeugd doorbrengt, tot zijn zeventiende, wanneer hij alleen terugkeert naar Lissabon. Daar begint hij een leven als zeer produktief schrijver die weinig in boekvorm publiceert, maar wel betrokken is bij talrijke kranten en tijdschriften, en in zijn levensonderhoud voorziet als buitenlands handelscorrespondent van verschillende firma's. Van jongs af aan schrijft hij onder verschillende namen, die ten slotte culmineren in de geboorte (in 1914) van de drie heteroniemen Alberto Caeiro, Ricardo Reis en Álvaro de Campos, met wie het spel van de voortdurende persoonsverwisseling wordt gespeeld in diverse bladen (maar ook in het dagelijkse leven, getuige de correspondentie met Ophélia Queiroz, Pessoa's enige ‘geliefde’). Met name Álvaro de Campos zal, samen met Bernardo Soares, schrijver van Het boek der rusteloosheid, Pessoa's grote begeleider blijven tot aan zijn dood, in 1935, ten gevolge van overmatig drankgebruik. Veel van wat Pessoa publiceert is bedoeld om later opgenomen te worden in een verzamel-editie, waarvoor hij onophoudelijk plannen maakt, maar die er tijdens zijn leven nooit zal komen. Hij laat het niet in boekvorm na, maar op losse vellen in een grote dekenkist, waaruit na zijn dood al menige uitgave is ontstaan en er ongetwijfeld nog veel zullen volgen. Pessoa is dan ook een instituut geworden, een referentiepunt voor iedere nieuwe Portugese schrijver. Onze keuze is gevallen op de (in het eerste nummer van Orpheu gepubliceerde) Triomf-Ode van Álvaro de Campos, omdat daarin een aantal elementen van die roerige jaren tien en twintig duidelijk tot uitdrukking komen. De bejubeling van techniek en vooruitgang, de seksualiteit en de hang naar het absolute, het ongebreidelde, het onmogelijke, het totale, die we ook bij Pessoa's grote vriend, de jong gestorven Mário de Sá-Carneiro aantreffen. Sá-Carneiro (1890-1916), eveneens in Lissabon geboren, verloor | |
[pagina 76]
| |
op jonge leeftijd zijn moeder, en werd grotendeels opgevoed door zijn grootouders. Studeert korte tijd in Coimbra, waarna hij naar Parijs vertrekt, de stad waar hij vier jaar zal wonen (afgewisseld met korte verblijven in Lissabon), waar de diverse plannen worden gesmeed en waar ook Orpheu tot stand komt, het beroemde tijdschrift dat de belangrijkste stoot tot het modernisme in Portugal gaf. Hij was de grote instigator van dit blad, zoals hij ook, samen met schilders als Santa Rita Pintor en Amadeu de Souza Cardoso, de brug vormde tussen de Parijse (avantgarde)cultuur en de Lissabonse (café)wereld. Het hier opgenomen verhaal, De man van de dromen, geeft een goed beeld van Sá-Carneiro's werk, waarin als constanten zijn aan te wijzen de droom, onvrede met zoiets als de ‘werkelijkheidsstructuur’ en het onafgebroken rukken aan de grenzen die het leven stelt aan de mens. Anders dan Pessoa, voor wie dit alles nooit verder ging dan een beheerst intellectueel spel, was het voor Sá-Carneiro een zeer emotionele aangelegenheid waaraan hij op den duur ten onder ging: in 1916 pleegt hij zelfmoord op zijn hotelkamer in Parijs. Veel minder ernstig, om niet te zeggen speels, ludiek, was die derde grote man, artistiek duizendpoot José de Almada Negreiros (1893-1970), eveneens redacteur van Orpheu en later van Sudoeste, dat hij in zijn eentje vulde. Behalve schrijver van verhalen, een roman, essays, gedichten en toneelstukken was Almada Negreiros schilder, toneelspeler, beeldhouwer, maker van glas-in-loodramen en cartoonist. Het gedicht Ode aan Fernando Pessoa speekt voor zichzelf, het korte verhaal De schildpad is tamelijk typerend voor het eerste kwart van de twintigste eeuw, waarin niet alleen veel -ismen de kop opstaken, maar ook een absurd soort humor ontstond, waarvan bij ons Van Ostaijen een vertegenwoordiger is. Almada Negreiros was dan ook de grote bezieler van menige opzienbarende manifestatie in Lissabon, hij zorgde voor de uiterlijkheid, daar waar Pessoa en Sá-Carneiro zich veel meer naar binnen gekeerd, en in ieder geval als persoon onopvallend, door hun tijd bewogen.
Van Fernando Pessoa zijn in het Nederlands verschenen: Gedichten (De Arbeiderspers, vert. August Willemsen), Ode van de zee (AP, vert. August Willemsen), De anarchistische bankier (Meulenhoff, vert. August Willemsen), Het boek der rusteloosheid (AP, vert. Harrie Lemmens). In 1995 verschijnt Binnen in mij, brieven en beschouwingen (AP, vert. Harrie Lemmens). | |
[pagina 77]
| |
Van Mário de Sá-Carneiro: De bekentenis van Lúcio (AP, vert. Harrie Lemmens) en Gedichten (Maatstaf, 1992/4, vert. Harrie Lemmens). | |
2.Anders dan in de rest van Europa, waar de overwinning van de Geallieerden in 1945 een einde maakte aan het fascisme, hielden de fascistische dictaturen op het Iberisch schiereiland stand tot halverwege de jaren zeventig. Spanje had Franco en Portugal Salazar. Portugal was een koloniaal imperium. Het had overzeese gebiedsdelen in Afrika en Azië. Behalve in cultureel opzicht was Portugal weinig op Europa gericht. Het moederland industrialiseerde, waarbij het een zeer liberaal kapitalisme stimuleerde en de lonen laag gehouden werden. Het aandeel van de middenstand in de nationale economie ging achteruit, de agrarische sector werd verwaarloosd. Het gevolg was dat velen emigreerden, niet alleen om economische maar ook om politieke redenen, naar het buitenland of naar de koloniën.
De kolonisatiepolitiek was een racistische. Er ontstonden conflicten in de koloniën, bevrijdingsbewegingen. Het regime koos ervoor deze bewegingen gewapenderhand te bestrijden. De conflicten groeiden uit tot oorlogen die het imperium tenslotte vernietigden. De Afrikaanse koloniën werden zelfstandig, de Aziatische koloniën werden bezet door India, respectievelijk Indonesië. Een ander gevolg van deze oorlogen was dat het fascistische regime in Lissabon door de kapiteins uit het koloniale leger ten val werd gebracht. In 1974 was het revolutie in Portugal, de Anjerrevolutie. Aanvankelijk liet het zich aanzien dat Portugal misschien wel een communistisch land zou worden, maar na enkele spannende jaren kwam toch de sociaal-democratie als overwinnaar uit de bus. Economisch was het met Portugal niet beter gesteld dan voor de revolutie. De emigratie ging gewoon door, terwijl tegelijkertijd vele Portugezen uit de vroegere koloniën terugkeerden. Het imperium bestond niet meer. Wat resteerde, was een derde-wereldland, gelegen aan de rand van de eerste wereld. Portugal kon nu niet anders dan zich economisch en politiek op Europa richten en werd tenslotte lid van de Europese Unie. | |
[pagina 78]
| |
De ideologie van het fascistische regime en de misstanden die het veroorzaakte of verzuimde aan te pakken, werden gekritiseerd in neo-realistische geschriften. Een al te openlijke en directe kritiek was echter niet toegestaan, er was censuur, boeken werden in beslag genomen. Het neo-realisme was zeker in het proza de dominante stroming. De schrijvers lieten zich inspireren door het socialisme, door auteurs als Malraux en Hemingway. In dit themanummer hebben we geen neo-realistische verhalen of poëzie opgenomen. Voorbeelden van in het Nederlands vertaalde romans die op meer of minder gecodeerde wijze de Portugese maatschappij hekelen, zijn De Kroonprins uit 1968 van José Cardoso Pires (De Prom, vert. Catherine Barel) die tot de neo-realisten gerekend wordt, en Passie uit 1962 van Almeida Faria (De Prom, vert. Piet Janssen). Aan beide romans is waar te nemen dat ook andere invloeden verwerkt werden, bij Faria bijvoorbeeld die van Faulkner, van de nouveau roman en het existentialisme. Niet alle schrijvers hielden zich bezig met al of niet verhulde sociale kritiek. Er waren er die zich richtten op de beschrijving van het psychologische, het innerlijke. Een voorbeeld van dergelijk proza is A Sibila uit 1954 van Agustina Bessa Luís, een roman die nooit in het Nederlands vertaald is. De poëzie organiseerde zich vooral rond een aantal tijdschriften. De belangrijkste zijn: Presença, Cadernos de Poesia en Távola Redonda. Van drie dichters die in deze periode publiceerden, hebben we werk opgenomen: Ruy Cinatti, Ruy Belo en Natália Correia. Ruy CinattiGa naar voetnoot* publiceerde in Cademos de Poesia, waarvan de eerste serie verscheen in de periode 1940-1942. De oprichters van dit blad ontwikkelden zich vanuit het eclecticisme in de richting van een elitair katholiek idealisme, daarbij zwevend tussen neo-realisme, surrealisme en traditionalisme. Vanaf het begin is bij Cinatti zichtbaar waardoor hij geobsedeerd wordt: het beeld van een te vroeg overleden moeder, zijn fascinatie voor het paradijs-eiland (Timor of São Tomé), zijn vaststaande bestemming evenzeer als zijn weerkerende drang om te vertrekken, om te reizen, om de eenzaamheid te zoeken. | |
[pagina 79]
| |
Ruy BeloGa naar voetnoot* wordt wel de meest originele religieuze dichter van de jaren zestig genoemd. Met een breed gamma aan denigrerende metaforen en wat dies meer zij schildert hij het ondermaanse waar de mens met zijn verlangens vertoeft, hardnekkig zoekend naar bewijs van een andere wereld waar de dood zin krijgt. In de poëzie na 1950 zijn de kenmerken van het surrealisme alom aanwezig: het automatisch schrijven, de verbale associatie, zwarte humor, het invoeren van het objectieve toeval. Natália Correia'sGa naar voetnoot* bijtende provocerende satire past binnen deze stroom. Het van haar geselecteerde gedicht herinnert echter ook aan wat in de jaren vijftig een veel voorkomende thematiek was, het dichterschap, het staren naar 's dichters eigen navel. Ook de twee opgenomen gedichten van Ruy Belo verwijzen daarnaar.
In de periode na 1974 overheersen vervolgens, zo constateren Lopes en Saraiva in hun geschiedenis van de Portugese literatuur, tendensen tot retrospectie, tot een pessimistische kijk op het Portugese heden en tot een zich naäperig aanpassen aan wat als Europees beschouwd wordt. Anderen wijzen op de invloed van het Latijnsamerikaanse magisch-realisme. Enkele van de voor deze Tweede Ronde geselecteerde verhalen hebben inderdaad dat retrospectieve. Manuel AlegreGa naar voetnoot* romantiseert enigszins de strijd tegen het fascisme in De man uit het blauwe land en | |
[pagina 80]
| |
Teresa VeigaGa naar voetnoot* ironiseert het doen en laten van een uit Angola gerepatrieerd kolonelsgezin in Gevolgen van het dekolonisatieproces. Teresa Veiga publiceerde enige verhalenbundels waarin opvalt met welk gemak ze haar thema's en haar vrouwen plaatst in verschillende periodes van deze eeuw en op diverse locaties, en hoe ze zich tegelijk van verschillende stijlen bedient, soms ironiserend à la Eça de Queiroz, soms romantiserend à la Camilo Castelo Branco. Manuel Alegre is minder actief als romancier dan als dichter. Zijn thema's zijn nauw verbonden met de (niet meer zo) recente Portugese geschiedenis: verzet, ballingschap, emigratie, de koloniale oorlog; hoop en wanhoop. Ook nu weer is er literatuur die zich moeilijk direct laat koppelen aan het (vroegere) politieke gebeuren in het land: literatuur waarin thema's aan de orde komen die betrekking hebben op het domein van de intermenselijke verhoudingen, zoals dat van de echtscheiding bijvoorbeeld in Heb jij misschien gebeld? van Miguel Esteves CardosoGa naar voetnoot*, of dat van de liefde in Pedro Paixão's Het joodse bruidje. Of de twee recente verhalen van Esteves Cardoso en Pedro PaixãoGa naar voetnoot* gezien moeten worden als uitdrukking van de tendens tot naäperij van wat Europees heet te zijn, mag de lezer zelf beoordelen. Overigens is het wel zo dat beide schrijvers graag laten uitkomen dat ze on-portugees zijn. De eerste genoot zijn intellectuele vorming in Engeland, de ander in Duitsland en België. De verhalen spelen zich af in een stadse, universele omgeving. | |
[pagina 81]
| |
De aanwezigheid van platteland in een verhaal geeft er iets echt Portugees aan, maar ook in Portugal heeft platteland tegelijkertijd iets universeels. Zo ook in Akte van angst van José Riço DireitinhoGa naar voetnoot*, die in zijn eerste verhalenbundel universele thema's aanpakt als schuld en boete. Zijn verhalen hebben iets Latijnsamerikaans. Tenslotte de dichters van wie de hier geselecteerde gedichten uit de periode na 1974 stammen: Luíza Neto Jorge en João Miguel Fernandes Jorge. Luíza Neto JorgeGa naar voetnoot* behoorde tot de groep Poesia 61, die startte met experimentele of post-surrealistische poëzie, die ten tijde van de koloniale oorlogen politiek-sociaal kritisch was en zich vervolgens zeer divers ontwikkelde. Neto Jorge reduceert de vibraties van wilde, provocerende agressiviteit tot een desolaat of wanhopig koud steenschrift. João Miguel Fernandes JorgeGa naar voetnoot* schrijft zowel verleidende als ontwijkende dichtregels, met vloeiende ritmes en beelden, waarbij de lezer constant verrast wordt door verwijzingen en flarden spreektaal. Zo ook in zijn Hollandse Kastelen (Castelos de Holanda, 1992).
Belangrijkste bron: António José Saraiva, Oscar Lopes: História da Literatura Portuguesa (1988). |
|