De Tweede Ronde. Jaargang 15(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Kasteel in Ierland Jos Versteegen I Braakgrond en oude kopermijnen omsluiten landhuis, tuin en bos. Een Venus met een pruik van mos verkruimelt tussen de fonteinen. Dunboy, voor jaren uitgebrand en nu de schuilplaats van de uilen, wankelt, geknakte muur en zuilen omstuwd door wolken heliant. De ochtend mengt zich in het donker. Hondsdraf in 't dakloos voorportaal beklimt de hoofdtrap naar de lucht. Een duif slaat in de spiegelzaal voor dubbelgangers op de vlucht, en op de vuurplaat rust de jonker. II En hij ontwaakt. Drie kelderspinnen in 't hoofdhaar doen zich aan het bloed van dode paardevlieg te goed. Hij loopt verweerde spiegels binnen, treedt op zichzelf toe, likt de dauw van lippen, kin en appelwangen, plukt vlierbes in salon en gangen, en veegt zijn mond af aan zijn mouw. Hij klimt in spleten en kozijnen om door het hoogste venstergat te springen op het bloemtapijt. De jonker werpt vanaf het pad een kushand naar zijn gipsen meid en jaagt op ratten in de mijnen. [pagina 41] [p. 41] III Tegen een schoorpaal doodgeslagen, ontdaan van ingewand en vacht, geroosterd in de open schacht, is bruine rat, als alle dagen, zijn maal. Hij kruipt de nevels in die van de westelijke baaien stapvoets zijn landgoed overwaaien en wandelt blind naar zijn godin. En hij omvat haar middel, korsten gips breken van haar buik. Hij streelt het moshaar en de korrelhuid van 't snel ontbindend Venusbeeld, kromt zich en zuigt koud water uit de groene, schilferige borsten. IV Hij voelt haar uit zijn armen glippen, de tepelhof wijkt van zijn mond. Zij breekt en valt, en waar zij stond wolkt het van poederstof. Haar lippen, glimlachend aan zijn naakte voet en half in 't witte gruis verscholen, haar lippen plet hij met zijn zolen. Dan loopt hij Dunboy tegemoet. Hij vlijt zich op de vuurplaat. Grassen, brandnetels, distels staan massaal op tegen de schouw van griotte. De zeemist wentelt door de zaal en vormt zich voor zijn ogen tot een stoet van dansende karkassen. [pagina 42] [p. 42] V Zwaar opgetuigd met ijskristallen, rinkelt de vlier zodra de wind zijn rondgang door het huis begint. De vlokken sneeuw die binnenvallen, doorwervelen met grote vaart portalen, gangen en vertrekken, herhalen zich als glazen vlekken en kruipen weg in hoek en haard. Dan zijn de spiegels valse ruiten die uitzien op het dodenveld waar Dunboys jonker in bevroor. Het winters kamerlandschap smelt, dooiwater stroomt als lijkvocht door een muurspleet uit de zaal naar buiten. Vorige Volgende