De Tweede Ronde. Jaargang 15
(1994)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Essay | |
[pagina 89]
| |
Geest en macht
| |
[pagina 90]
| |
De censuur, die de Estse regering in verband met de Europese spanningen had ingevoerd, identificeerde zich meteen met de os (dat doet de censuur immers haast altijd, en altijd om goede redenen) en verbood de almanak waarin het gedicht was afgedrukt. Dat wil zeggen, de almanak mocht verschijnen nadat de bladzijde met het gedicht eruit verwijderd was. Maar voor onze jeugd, vooral voor de studenten, was dat vanzelfsprekend een daad van bruut geweld van de macht tegen de geest, in dit geval tegen de literatuur. Alleen hadden we er, toen nog gelukzalig onwetende Oosteuropeanen tussen Berlijn en Moskou, geen idee van in wat voor diepe afgronden van geweld we binnenkort gegooid zouden worden. Twee dagen nadat Parijs in de handen van Hitler was gevallen en het van schrik verlamde Europa slechts op het drama van Frankrijk lette, werden we achter de rug van Europa en met de zegen van Hitler door Stalin verzwolgen. De spijsverteringsproblemen begonnen. En die duurden tot de zomer van 1991. De egel was door de beer opgeslokt en verzette zich een halve eeuw tegen zijn vertering. Hij bezorgde de beer buikpijn. De voorzitters van de dierenbescherming in allerlei landen wendden hun ogen af en zeiden dat dit een inwendig probleem van de lijdende beer was. Drie weken nadat we in 1940 verzwolgen waren, verschenen bij ons de eerste lijsten van verboden boeken en vervolgens werden zulke lijsten een halve eeuw lang gepubliceerd. Natuurlijk niet openlijk, maar in het diepste geheim. Met dat voortdurend groeiende pakket van almaar nieuwe verboden moesten we leven, ademen, denken: in 1940-'41 met door Moskou uitgevaardigde verboden, tussen 1941 en 1944 met Berlijnse verboden, en tenslotte, van 1944 tot ongeveer 1988, bijna tot eergisteren, weer met in Moskou uitgebroede verboden - zodat we de macht in ons denken zo min mogelijk ontrouw konden worden. De wereldliteratuur en de internationale wetenschappelijke literatuur scheidde men natuurlijk in Moskou in schapen en bokken, in koosjer en onkoosjer. Wat de lokale, Estse literatuur betrof, werden de lijsten van verboden boeken door plaatselijke censuurquislings gecompleteerd. Wat was de bedoeling daarvan? Men wilde niet alleen iets verhinderen, niet alleen allerlei namen, begrippen en gedachtengangen uit het bewustzijn van een volk wegvagen. Men probeerde hele denkrichtingen, hele stijlen, hele werelden uit de wereld van het lezende pu- | |
[pagina 91]
| |
bliek te verbannen: de religie, de idealistische filosofie, het surrealisme, het absurdisme, de Freudiaanse leer, maar ook de moderne genetica, decennia lang ook de cybernetica, het structuralisme, enzovoorts, enzovoorts - het verdween allemaal uit het gezichtsveld van de gewone, niet gecontroleerde mensen en werd gereserveerd voor een paar vertrouwenspersonen van de macht. En ook voor hen niet om het te bekijken, te overdenken of te analyseren, maar om het a priori te verwerpen. Maar, zoals door de berichten uit Oost-Europa algemeen bekend zal zijn: de macht richtte zich niet alleen met verbodsbepalingen tegen de literatuur. Volgens de laatste, nog altijd voorlopige samenvatting vernietigde men in Estland vanaf 1944 ongeveer vier miljoen boeken, Estse en buitenlandse. Er is een beeld uit de tijd rond 1950 dat in het geheugen van een hele academische generatie gebrand staat: wie de universiteitsbibliotheek van Tartu binnenkwam, zag dat er in de voorhal, bij de gipsen muzen, een man met een bijl voor een hakblok stond, met links van hem een berg onbeschadigde, rechts een berg al kapot gehakte boeken. En natuurlijk rolde de toentertijd stalinistische macht ook over de auteurs heen. Van 1940 tot op heden zijn er in Estland door de twee vreemde machten, de Duitse- en de sovjetmachthebbers, vijf of zes auteurs doodgeschoten, 102 of 103 auteurs kregen vrijheidsstraffen, en een dozijn van hen is nooit teruggekomen. Omgerekend had dat in die tijd in Nederland betekend: ongeveer 45 auteurs doodgeschoten, meer dan 800 naar gevangenissen en concentratiekampen gestuurd, bijna 100 nooit teruggekomen. Vanwege de terugkeer van het Rode Leger naar Estland vluchtte in 1944 ongeveer een derde van de Estse auteurs - onder wie een aantal van de belangrijkste - naar het westen, voornamelijk naar Zweden. Ook zij hebben hun vaderland nooit teruggezien. De strengste en meest massale repressailles vonden vooral in de eerste vijftien jaar van de beide bezettingen plaats. Er worden nu dagelijks nieuwe bijzonderheden over bekend. Bijvoorbeeld op welke manier de bekendste komedieschrijver van de jaren twintig en dertig, Hugo Raudsepp, in 1952 in een kamp bij Irkoetsk is gestorven: de al vrij zwakke astmalijder zakte na een overhaaste mars in elkaar, werd door de bewakers met geweerkolven geslagen, door waakhonden gebeten en overleed terwijl hij riep: ‘Waarom vermoorden jullie de vrijheid...’ Maar minder strenge, als het ware wegebbende repressailles duurden de hele vijftig jaar lang: drukverboden, reisverboden, ontslagen, gesar, verdachtmakingen. Dat nam bijna roerende vormen van para- | |
[pagina 92]
| |
noia aan, zoals bij het volgende geval: in 1982 werd in Tallinn een nieuwe Estse uitgave gedrukt van het bekende Duitse kinderboek Der Struwwelpeter van Heinrich Hoffmann. Een relatief hoge oplage van 80.000 exemplaren. Alles lag klaar en kon naar de boekhandels - toen ontdekte men dat de uitgeverij de illustraties van de schrijver uit de eerste Duitse druk van 1847 overgenomen had, en daardoor stonden er meteen op de eerste bladzijde twee engelen. Maar engelen waren in 1982 nog niet toegestaan in soyjetkinderboeken. Dus moesten twee weken lang zes à zeven medewerkers van de redactie elke nacht naar de drukkerij, om de bladzijde met de engelen uit de 80.000 exemplaren te halen en te vervangen door een bladzij met twee lege plekken in plaats van engelen. Nu zijn engelen gepermitteerd, en we spoeden ons met ons hele leven, inclusief de literatuur, uit de ruimte en tijd van de totalitaire staatsmacht naar de vrije-markteconomie, dat wil zeggen naar de geldmacht toe. Want literatuur en macht zijn van nature met elkaar verbonden en staan eeuwig tegenover elkaar. Men moet zich daarom afvragen wat de gemeenschappelijke noemer van die twee fenomenen is. Ik denk het feit dat ze systeembouwers zijn, bouwers van werelden. De macht schept politieke en sociale werelden, de literatuur fantasiewerelden. De staatsmacht is in het totalitarisme een bevel, in de democratie een recht. Maar de literatuur is altijd alleen maar een voorstel. De mens leeft in de maatschappij onvermijdelijk in een wereld van bevelen en rechten. Maar uit onze drieduizend jaar oude ervaring met literatuur blijkt dat hij tegelijkertijd in de fantasiewerelden wil leven die de literatuur hem biedt. Beide wereldsystemen werven om zijn bewustzijn, en alleen al om die reden staan ze eeuwig tegenover elkaar. De mens tussen de twee en in de twee systemen voelt zich des te prettiger naarmate die eeuwige tegenstelling op een gegeven tijdstip soepeler en toleranter is. Hoe dan ook, het huidige Oost-Europa verwijdert zich in hoog tempo van de wereld van gevangenissen, kampen en andere totalitaire machtsmiddelen in de richting van de wereld van de geldmacht. Misschien is het een vergissing wanneer Oost-Europa geld een veel humaner machtsmiddel vindt dan de middelen waarmee het een halve eeuw lang zulke pijnlijke ervaringen heeft opgedaan. Maar juist vanwege die ervaringen is het proces niet te stuiten. Bertold Brecht heeft ergens verzucht: Wat is een bankroof vergeleken methet openen van een nieuwe bank! Maar de onstuitbaarheid van ons proces is nu eenmaal op de hoop gebaseerd dat een bankier | |
[pagina 93]
| |
in vergelijking met een gevangenisbewaker toch over het algemeen humaner en in elk geval ontwikkelder zal zijn. Bovendien, het geld dat de wereld van de geldmacht de literatuur aanbiedt of weigert is op zichzelf een bevel noch een maatschappelijk recht. Het geld is een voorstel. Net als de literatuur. In dat opzicht lijken ze op elkaar. Desondanks zou het een illusie zijn te hopen dat een compromis tussen geld macht en literatuur mogelijk is. Maar als Oost-Europa, of in elk geval het Balticum, zich daar op het ogenblik mee troost, is dat zeker een historisch begrijpelijke illusie. Nu we op de wijze van Jona door de beer zijn uitgespuwd en ons - gesteund door de toenemende morele en politieke hulp van het westen - aan het schoonwassen zijn, hopen wij Esten dat Europa, als het ons boven het vuur begint te draaien, het vergulde spit niet al te diep in de ingewanden van onze literatuur zal steken. |
|