De Tweede Ronde. Jaargang 14(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Vier gedichten Staf de Wilde ‘en jouw aanschijn troostend zijn’ troost, meisje, dat gaat van oh en sst en trouwens: ergens toch is er een touw om wat aan vast te knopen neen, een ander nog, nog niet dat nauwe je ogen, om maar te noemen bruin als ‘het huis mijns vaders’, als kastanjes, dadels, als glanzende aarde, als kraaltjes in een knuffelbeest is het niet pluis, mijn vingers aan je kinderhuid, je moet maar pluche zijn en knorren als ik dat plekje vind, dat komieke mekaniekje troost soms is simpel helend wrijven, eelt wrijven aan gejank dat in je borst begint en waar je strot, je stotterhoofd, verhalen bij verzint van oh en sst en trouwens bruin knuffelbeest je troostvrucht is een truffel en ik je teder getemde zwijn dat al dat lekkers uit donker-zware aarde leest [pagina 48] [p. 48] hush zacht in je haren verzonken was mijn hoofd een jonk in een oosterse zee en al het kostbare aan camee, lusttuinen van jade alle genade die de droom smokkelt van dag naar nacht alle schade berokkend aan het vergeten: je lippen, een lichtvoetig poliep, groeven het onder bedolven het weten met zwijgen, wit koraal en slijmen waarin het eindelijk sliep vertrokken leeg is het huis heel de morgen heeft de wind het geruimd als het dek van een vastgelopen schip de bewoner, hij zit bij de telefoon zoals een scheepsjongen vroeger in het kraaienest klom de kuipzetel staat stil droeg één nacht de draaitol van haar lach, kipte om de rugboog is een roer dat lacht met zijn hand [pagina 49] [p. 49] de luchtmatras ligt scheef opgerold als een zeil dat haar in een wierookwolk naar vreemde oevers dreef naar een toekomst één ontmoeting ver ze had er de ogen vol van en de echo in haar mond en hij stond als een ouwe brug waaronder het goed galmen is en nu op de brug van dit lege schip het regent al niet meer, niet meer zo hard vriendin, zei ze, jouw jongste misschien wordt het nog warm you're so beautiful - joe cocker mooie, nooit dus handen doen het niet geen orgaan dat deugt een kus ja, zo verheugd trillen wimpers op een wang zolang maar ooit toen we nog hoorden tot de laagste soort toen hadden we het vel, versmelten was een zaak van zout wie meer had, teveel had ging bij zichzelf overboord en loste op in minder nu, je smaakt het zout in dit gezinder alsof zeewind in wrakhout zijn heilige runen schrijft alsof, mooie, alsof dit gedruil komt van een gekromde zuil die zijn ogen blind wrijft die uit zijn drankzuchtig vel jouw beeld verdrijft Vorige Volgende