gen waren blijven steken in de eerste bladzijden; de overige waren gevuld met labyrinten, messen, een man die denkt een droombeeld te zijn, een weerspiegeling die denkt echt te zijn, een tijger in de nacht, veldslagen waarbij opnieuw bloed wordt vergoten, een blinde Juan Muraña die er beroerd aan toe is, de stem van Macedonio, een schip dat werd gebouwd van nagels van doden, het Oudengels dat 's middags werd voorgedragen.’
‘Dat museum komt mij bekend voor,’ merkte ik ironisch op.
‘En met valse herinneringen, het dubbelspel met symbolen, lange opsommingen, vakkundige bewerkingen van alledaagse gebeurtenissen, onvolmaakte symmetrie die ontdekt wordt door uitgelaten critici, citaten die niet altijd even apocrief zijn.’
‘Heb je het boek gepubliceerd?’
‘Ik heb zonder veel overtuiging met de melodramatische gedachte gespeeld het te vernietigen, het eventueel te verbranden. Uiteindelijk heb ik het onder pseudoniem in Madrid gepubliceerd. Men sprak van een onbeholpen imitator van Borges, die het gebrek had Borges niet te zijn en die alleen de buitenkant van het model had herhaald.’ ‘Dat verbaast me niets,’ zei ik. ‘Iedere schrijver wordt uiteindelijk zijn minst intelligente navolger.’
‘Dat boek was een van de wegen die mij naar deze nacht voerden. Wat de overige betreft... De vernederende ouderdom, de vaste overtuiging iedere dag al eens beleefd te hebben...’
‘Ik zal dat boek niet schrijven,’ zei ik.
‘Jawel. Mijn woorden, die nu het heden vormen, zullen slechts een sluimerende herinnering aan een droom zijn.’
Ik ergerde mij aan zijn dogmatische toon, die ik ongetwijfeld zelf tijdens college ook aansla. Het stoorde me dat we zo sprekend op elkaar leken en dat hij misbruik maakte van de straffeloosheid die de nabijheid van de dood hem verschafte. Om me te wreken zei ik:
‘Weet je wel zeker dat je gaat sterven?’
‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Ik voel een zoetheid en opluchting die ik nog niet eerder heb gevoeld. Ik kan het niet beschrijven. Ieder woord vereist een gedeelde ervaring. Waarom raak je toch zo geïrriteerd door wat ik zeg?’
‘Omdat we te veel op elkaar lijken. Ik verafschuw je gezicht, dat een karikatuur is van dat van mij, ik verafschuw je stem, die de mijne nabootst, ik verafschuw je pathetische woordkeus, die de mijne is.’
‘Ik ook,’ zei de ander. ‘Daarom heb ik besloten zelfmoord te plegen.’ Buiten klonk het gezang van een vogel.