de rand - waanzinnig hoog - ze steigeren panisch met hun voorpoten in de lucht en dreigen neer te storten.
Even wiebelde hij, als een slapende, lichtelijk naar achteren, toen probeerde hij z'n schoenneuzen te bekijken. Hij keerde zich om, leunde voor het gemak tegen me aan en zocht naar woorden. Ik keek naar hem, zonder verbazing, vriendelijk, open als een fles, maar ik reageerde niet, hetgeen hem aanmoedigde.
‘Nee, ik heb niets te zeggen. Awel, ja, misschien toch! De romantiek zal zich nooit laten verstikken in de stenen van de straat. Het zal...’ Zijn handen zochten, maar het vervolg bleef duister, opgeslokt door een plotselinge pauze. Hij richtte z'n vuist naar het museum, kneep de ogen toe en loerde als langs een loodlijn door het glas heen. Misschien zweefde het gebouw omhoog, met kromme pilaren - alle Permeke's en Ensors de lucht in - en probeerde hij het terug op de plaats te zetten.
Ik vreesde dat hij elk moment zou omvallen en keek naar de grond, die overal dweilnat was. Hij pakte het glas water, nam een flinke slok, zette het glas met teveel voorzichtigheid terug op de toog en zocht m'n oor, deze keer iets dichter bij m'n lippen. Ik rook z'n adem: jenever en knoflook. ‘Gevoelens, dat kunt ge nooit van een man afpakken. Gevoelens, daar blijft ge mee zitten hè.’
Hij schudde z'n kop.
Zijn zangerige stem deed mij denken aan opera's, de tijd van weelderig gedrapeerde toneelgordijnen, toen Charles Baudelaire hier in de goot lag en daarna ‘Arm België’ schreef. De geest van verval en bedwelming waarde nog steeds door de stad rond en plukte aan de mouw van...
‘Ik zie in uw ogen dat ge mij begrijpt.’
Hij keek mij strak aan en wachtte. Tot dusver had hij in zichzelf hardop gepraat, maar nu leek het mijn beurt om iets te zeggen. Ik vroeg hem of hij Baudelaire kende.
‘O, gij zijt Hollander. Maar ge begrijpt me wel, hè. Ik heb mijne best gedaan. Maar dat ene, het geluk, is mij ontzegd.’
Tegen iedereen die hem wilde horen, herhaalde hij: ‘Ik heb mijne best gedaan!’
Een dikke man met een krap wielrennerspetje op, die de hele tijd aan een pakje Belga had gefrunnikt, vroeg hem, eveneens schreeuwend: ‘Maar wat hebt ge dan gedaan?’
Beide mannen verdwenen in de nevels van het Antwerpse dialect.
De zon schijnt. Het wordt dag. Je denkt aan het roze, rubberen