De Tweede Ronde. Jaargang 14(1993)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Vier gedichten Renée van Riessen Het donker van de tijd ‘Winter’ zegt het getijdenboek, en schrijft me door het venster voor wat ik te doen heb in december: Verbrand het tuinvuil dat half warm te rotten ligt onder de bladeren, en zoek de sleutel van het botenhuis. Bevrijd de ziel die als een boei in de stroom vastligt. Knip de anker- ketting los. Sluit haar niet af voor wat gebeuren moet. Dagenlang zal ze zich in tijdloos donker - de dag is nu niet meer dan voortgezette schemer - overgeven aan bespiegelingen. Wat haar overkwam zal geopenbaard en leesbaar worden. Ten slotte zal ze trachten op te stijgen met de vogels die in V-formatie dagenlang al verleidelijk overvliegen. [pagina 62] [p. 62] IJsselbrug Al wil je nimmer naar een overkant, daar ligt de brug, een kattedarm gespannen, draadvoorzichtig. Herfstmorgens brengt zij door gelijk een glinsterende oude dame: parelketting en haarnetje windbewogen geklemd tussen vastere spijlen. De winterstorm waait haar niet weg, noch treiterend, noch teisterend. Zij houdt haar voeten ijselijk in de harde oevers geklemd. Brutale zeilschepen, de mast omhoog laat zij passeren met een heupzwaai - ‘élevez’. Een oud ballet. Zij, bijna honderdjarige en tevens eerbiedwaardige, die nederig neerligt in het straatlawaai, zij is de mooiste, ik weersta haar niet. Hier aan de kant wacht ik op haar bevelen. ‘Wat zal ik doen, vanavond komen weer om slenterend je rimpelvel te strelen?’ [pagina 63] [p. 63] Het huis Niet lang duurde het breken van ons huis. De serre bleef nog even zweven en gaf een doorkijk op het leven: met elke kamer opende een kluis. De schoorsteenmantel ligt vreemd andersom, en zichtbaar werd de binnenkant van muren. Verborgenheid kan nu niet langer duren. Tot heel de buurt zeggen de resten: ‘kom’. (Twintig jaar Times viel met een doffe klap neer in het puin. Alsof bewezen moest dat hier iedereen kon lezen. Er zitten slakken aan de wenteltrap.) Het stof trekt langzaam van de bouwval op. Nu weten we: wij waren koningskinderen, Voordat de kou valt moeten wij een woning vinden. Buurmeisjes spelen in de kelder met mijn pop. [pagina 64] [p. 64] Bij Hokusai ‘De rivier Tone, in de provincie Shimosa’ 1 Tussen stroom en lucht de man zijn lichaam in het zeil vergroot. Dat is doorzichtig, zoals ziel, het overstemt zijn kleine boot. 2 Zoveel beweegt. Maar ging het schip voor anker? Waar liet de visser zijn verzwaarde lijn de diepte peilen? Of is dit gevecht van zeil, wind, golven louter schijn? Speelt hij inspanning? Zou zijn schat al op het droge zijn? 3 Gaandeweg komt het evenwicht. De man staat rechtop in het licht. Hij wacht, beweegt, zoekt scherper zicht. Dan wordt het donker. Gaandeweg trekt om hem heen de nevel dicht. Vorige Volgende