gezet, om niet te veel uit de toon te vallen in dat trieste gezelschap. Soms sprak hij, een waakzaam oog gericht op de deur van de Directiekamer, vreemde woorden tot ons. Dat waren de momenten dat zijn ziel haar regenjas aan de kapstok hing.
‘Heren,’ zei hij dan, op een van die dagen dat onze bureaulampen het felst brandden, u moet die hemel van ons, die als een vuile matras op onze daken drukt, niet geloven, en al evenmin dat eeuwig natte plaveisel. Aan het einde van Europa bestaat, onzichtbaar voor uw ogen, een onvoorstelbaar blauw, als langs een lineaal getrokken met de inkt van Leonardo da Vinci. Je moet dwars door de regenbuien reizen. Naarmate je dichterbij komt, wordt de streep dikker en breder om zich ten slotte plat uit te strekken onder een zon die niets te maken heeft met het zwakke lichtpeertje dat hier in het noorden aan de hemel hangt. Als je daar dan staat, met je rug naar het Europese continent en je gezicht naar het onzichtbare Afrika, strekt zich een onmetelijke schittering voor je uit: Het Grote Blauw. De badkuip waar Neptunus zelf, de bewaarder van de amfora's, alleen uit oprijst om zich met sterren te tooien. Een maagdelijk, door geen mens betreden strand omzoomt met haar zand het blauw tot het haventje met de naam Le Grau du Roi, en dan verder tot l'Espiguette, een vuurtoren, omringd door hoog opkrullende duinen. Maar het mooiste duin van al, met onvergelijkbare rondingen, ligt recht voor Le Grau. Het heet La Grande Motte. De top wordt omgonsd door insekten en het wemelt er van de konijnen. De meest bijziende jager schiet er nog altijd prijs. Dan strekt zich daar aan uw rechterhand, heren, nog altijd maagdelijk als de Onbevlekte Ontvangenis, het zandstrand uit naar de Mont Saint-Clair, heiig in het felle licht, en steeds verder, en verder, tot waar de vloeibare horizon en de lange kustlijn in elkaar overlopen. Daar liggen drie haventjes verscholen. Niets schijnt er te bewegen. Je zou daar, tussen die zee boordevol vis en de vennen waarin het krioelt van de paling, een tukje willen doen van geluk. En geloof me, de mensen daar hebben verstand van het goede leven. Naar drie plaatsen richten zij hun montere ochtendschreden: Le Grau, Palavas les Flots, of
Sète, het strand laten zij aan de zon. Het water is er zo lauw dat je je tenen niet gelooft. En helder, heren, van een doorschijnendheid.. Je zou de zandkorreltjes op de bodem kunnen tellen.
En dan de vruchten van de zee (dat zeggen ze daar, vruchten), krabben, schorpioenvissen, poon, wijting, rode zeebrasem, zeewolf, mosselen, en wat al niet, rotsvissen, zo maar vissen, weet ik veel vissen, alle-