| |
| |
| |
Drie gedichten
Arthur Rimbaud (Vertaling Jan Kal)
Roman
I
Je bent niet al te serieus, met zeventien.
Een mooie avond. Bier noch fris meer ingenomen!
Weg van 't cafélawaai, en luchters bovendien!
Je slentert door de laan met groene lindebomen.
O mooie juninachten met je lindengeur!
De lucht is soms zo mild, je laat je ogen luiken.
De wind, vol van geluid - de stad is naast de deur -
draagt wingerdgeuren aan, en laat een bierlucht ruiken.
| |
Roman
I
On n'est pas sérieux, quand on a dix-sept ans.
- Un beau soir, foin des bocks et de la limonade,
Des cafés tapageurs aux lustres éclatants!
- On va sous les tilleuls verts de la promenade.
Les tilleuls sen tent bon dans les bons soirs de juin!
L'air est parfois si doux, qu'on ferme la paupière;
Le vent chargé de bruits, - la ville n'est pas loin, -
A des parfums de vigne et des parfums de bière...
II
- Voilà qu'on aperçoit un tout petit chiffon
D'azur sombre, encadré d'une petite branche,
Piqué d'une mauvaise étoile, qui se fond
Avec de doux frissons, petite et toute blanche...
Nuit de juin! Dix-sept ans! - On se laisse griser.
La sève est du champagne et vous monte à la tête...
On divague; on se sent aux lèvres un baiser
Qui palpite là, comme une petite bête...
II
Dan zie je hoe een kleine voddelap verschijnt
van somber hemelsblauw, omkaderd door een takje,
doorstoken door een kwade ster, die smeltend kwijnt
met zoete huiveringen, als een klein wit vlakje.
Juninacht! Zeventien! Je zuipt je lazerus.
Je drinkt champagne, die je naar het hoofd gaat stijgen.
Je daast. Dan voel je op je lippen plots een kus,
of er een beestje kriebelt, niet meer weg te krijgen.
| |
| |
III
Het dwaze hart robinsonneert naar romantiek,
wanneer bij 't schijnsel van een bleke straatlantaren
een meisje aan komt lopen, leuk, charmant en kwiek,
beschaduwd door haar vaders vadermoordenaren.
Terwijl ze jou beschouwt als echt ontzettend stom,
om met haar kleine laarsjes je voorbij te trippen,
draait ze zich kittig en oplettend naar je om.
En al je liefdesliedjes sterven op je lippen.
IV
Je bent verliefd. Tot in augustus is het raak.
Zij lacht om de sonnetten die je hebt vervaardigd.
Je vrienden mijden je, jij met je slechte smaak.
Tot je aanbedene zich tot een brief verwaardigt!
Die avond... ben je weer in de café's te zien.
Je roept om biertjes of laat flesjes frisdrank komen.
- Je bent niet al te serieus met zeventien,
flanerend langs een laan met groene lindebomen.
III
Le coeur fou Robinsonne à travers les romans,
- Lorsque, la clarté d'un pâle réverbère,
Passe une demoiselle aux petits airs charmants,
Sous l'ombre du faux-col effrayant de son père...
Et, comme elle vous trouve immensément naïf,
Tout en faisant trotter ses petites bottines,
Elle se tourne, alerte et d'un mouvement vif...
- Sur vos lèvrés alors meurent les cavatines...
IV
Vous êtes amoureux. Loué jusqu'au mois d'août.
Vous êtes amoureux. - Vos sonnets La font rire.
Tous vos amis s'en vont, vous êtes mauvais goût.
- Puis l'adorée, un soir, a daigné vous écrire!...
Ce soir-là,... - vous rentrez aux cafés éclatants,
Vous demandez des bocks ou de la limonade...
- On n'est pas sérieux, quand on a dix-sept ans
Et qu'on a des tilleuls verts sur la promenade.
23 septembre 70
| |
| |
| |
Droom voor de winter
Aan... Haar
We rijden van de winter in een roze rijtuig
We zitten goed: de hoekjes, als ik mij opzij buig,
Je sluit je ogen voor de aanblik door de ruitjes
van 't avondduister, het gespook
van grimmige gedrochten, van die louche luitjes:
zwarte demonen, wolven ook.
Dan voel je op je wang iets kriebelen als strootjes:
een kusje, net een spin met wriemelende pootjes,
die langs je halsje daalt.
Je zal me zeggen: ‘Zoek!’, en 't hoofdje laten hangen.
Dan nemen we de tijd om 't beestje te gaan vangen,
dat zeer reislustig dwaalt...
| |
Rêvé pour l'hiver
A... Elle
L'hiver, nous irons dans un petit wagon rose
Nous serons bien. Un nid de baisers fous repose
Dans chaque coin moelleux.
Tu fermeras l'oeil, pour ne point voir, par la glace,
Grimacer lea ombres des soirs,
Ces monstruosités hargneuses, populace
De démons noirs et de loups noirs.
Puis tu te sendras la joue égratignée...
Un petit baiser, comme une folle araignée,
Et tu me diras: ‘Cherchel’ en inclinant la tête,
- Et nous prendrons du temps à trouver cette bête
En wagon, le Joetobre Jo
| |
| |
| |
Mijn kleine vrijsters
Traanwater spoelt de hemel over,
‘Wij schuilden onder dropplend loover..,’
is wit van vreemde maangezichten,
Rinkel maar met je kniegewrichten,
Wij hielden van elkaar een tijdje,
Jij was bij 't eten van een eitje
Jij wijdde mij een keer tot dichter,
Hier bukken, dat ik doelgerichter
Ik braakte van je brillantine,
Verpest heb jij mijn mandoline;
Mijn opgedroogde speekselspetters,
zijn in je rimpels nu als etters
Ik haat jullie, mijn kleine vrijsters,
Plak af, met pijnlijk grote pleisters,
| |
Mes petites amoureuses
Un hydrolat lacrymal lave
Sous l'arbre tendronnier qui bave...,
Blancs de lunes parliculiètes
Entrechoquez vos genouillères
Nous nous aimions à cette époque,
On mangeait des oeufs à la coque
Un soir, tu me sacras poëte,
Descends ici, que je te fouette
J'ai dégueulé la bandoline,
Tu couperais ma mandoline
Pouah! mes solives desséchées,
Infectent encor les tranchées
Ô mes petites amoureuses,
P1aquez de fouffes douloureuses
| |
| |
| |
[Nederlands]
Trap maar kapot, mijn oude voorraad
Ja, dans maar, of wat daarvoor doorgaat,
De schouderbladen gaan al kieren,
Een ster zal 't manke stuitje sieren;
En van die schape coteletten
Kon ik de heupen maar verpletten,
O smaakloos stel gevallen sterren,
Krepeer in God, het is niet verre,
Onder de vreemdste maangezichten,
rinkel maar met je kniegewrichten,
| |
[Frans]
Piétinez mes vieilles terrines
- Hop done! soyez-moi ballerines
Vos omoplates se déboîtent,
Une étoile à vos reins qui boitent,
Et c'est pourtant pour ces éclanches
Je voudrais vous casser les hanches
Fade amas d'étoiles ratées,
- Vous crèverez en Dieu, bâtées
Sous les lunes particulières
Entrechoquez vos genouillères,
|
|