De Tweede Ronde. Jaargang 10(1989)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Vier gedichten Jean Pierre Rawie De sterren 's Nachts zijn alle steden verblindend verlicht, en heb je beneden op boven geen zicht. De hemellichamen die daar met elkaar ons noodlot beramen, je neemt ze niet waar. Maar tienduizendtallen voltooien hun baan, en duizenden vallen, ontstaan en vergaan. In wat er daar grillig ontbrandt en verschiet, volmaakt onverschillig of iemand het ziet, in al dat geflonker heeft éen ster gestraald die nog in het donker mijn leven bepaalt. Ik weet dat ze schijnen, hoog boven mijn hoofd, en ook dat de mijne allang is gedoofd. [pagina 30] [p. 30] Na jaren In net zo'n troosteloze tent en aan eenzelfde toog gezeten; - het zou een wonder mogen heten dat je er überhaupt nog bent. Een even norse kastelein vult onwelwillend onze glazen, en het lijkt niemand te verbazen dat wij nog steeds in leven zijn. Bij trage winteravondval draait men de schaarse lampen lager. De ramen zijn met damp beslagen. De aarde vaart door het heelal. Dit kwam er dus van ons terecht na al die hunkerende jaren. Ik zie je praten en gebaren, en hoor geen woord van wat je zegt. Wij hebben al zolang niets meer over de wereld te vertellen. Wij zijn voorbij. De spiegels stellen zich reeds tegen ons beeld teweer. [pagina 31] [p. 31] Ooit Het is niet meer in dagen of in weken dat ik de spanne die ons scheidt, dat ik de eeuw dat ik je kwijt ben reken; wie meet de leegte aan de tijd? En wie weet of de tijd die is verstreken niet telkenmale weer verglijdt? Wie weet keert ook de tijd die is vergleden eens tegen elke rede om en worden lijnen die elkaar nooit sneden alsnog als door een wonder krom, zodat ik je in een volmaakt verleden opnieuw in leven tegenkom. Ontneem mij nimmer dit subliem vertrouwen waar ieder aards begrip voor zwicht, dat steeds mijn levenslijn nog met de jouwe in éen fataal verlengde ligt en wij elkaar ooit weer zullen aanschouwen van aangezicht tot aangezicht. [pagina 32] [p. 32] Uitersten Wat ik in deze bijna veertig jaren in alles wat ik deed en onderging aan onverzoenlijkheden mocht ervaren, geeft mij geen grond meer voor verwondering. Verdriet was nooit te scheiden van extase, in liefde school verbittering en rouw. Het zal mij straks niet wezenlijk verbazen wanneer tegen het einde blijken zou, dat wat elkaar in alles heeft bestreden tenslotte met elkander samenviel, de onrust van mijn sterfelijke leden, de hang van mijn onsterfelijke ziel. Vorige Volgende