De Tweede Ronde. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| ||||
Op een angsthaasEen angsthaas was, bij al zijn angst
voor al zijn angsten, nog het bangst
dat hij ze ooit zou moeten derven
en daardoor dan als held zou sterven.
Wie zo zijn angsten gelden doet,
diens angst grenst haast aan heldenmoed.
| ||||
Op een baars‘Ik ving vandaag’, zo sprak een baars,
‘twee moddervette hengelaars.
Ze stonden langs de Braassemstroom
te leunen op een wasemboom
die van de kruin tot aan de grond
uit oudeklarelucht bestond.’
| ||||
[pagina 98]
| ||||
Op een eendEen eend die bij Pythagoras
de leer der zielsverhuizing las
schreef aan zijn achternicht te Strijp:
‘Als ik 's mans stelling goed begrijp
dan zegt hij, maar hij zegt het mooier:
wie dood is wordt voortdurend dooier.’
| ||||
Op een brilslangEen dikke brilslang zat parterre
vooraan in de Folies-Bergère.
‘Van allerhande euvelen’
- zo hoorde men hem keuvelen -
‘plaagt de bijziendheid mij het meest.
Zijn er al doelpunten geweest?’
| ||||
Op een egelNa het verwerpen door een egel
van het gehele werk van Hegel
bezweek al spoedig dat van Kant
aan de kritiek van zijn verstand.
Het kwellen van het eigen ik
werd voor het dier toen vaste prik.
| ||||
Op een eendagsvlieg‘Ach,’ sprak een eendagsvlieg te Doorn,
‘hoe heerlijk is het ochtendgloren
en hoe verrukkelijk het uur
waarop het laaiend zonnevuur
verstild ter kimme wordt gedreven!
Men moest twee dagen kunnen leven.’
| ||||
[pagina 99]
| ||||
Op eidereendenVan heinde en van ver verleenden
tehoopgevlogen eidereenden
iets donzigs aan een dag in mei.
En donzig ook verdwenen zij,
steeds verder vliegend en steeds heinder,
als eindereenden aan de einder.
| ||||
Op een ezelEen ezel klaagde in De Koog:
‘De splinters in ons eigen oog
zijn balken in een anders ogen.’
Zijn zuster sprak toen onbewogen:
‘Dat heeft dan altijd nog iets voor
op balken in een anders oor.’
| ||||
Op een gorillaEen Londense gorilla placht
bij voorkeur tegen middernacht
Madame Tussaud's te frequenteren,
bij welke om haar wassen heren
terecht bewonderde madame
hij gaarne de horreurs waarnam.
| ||||
Op een glimwormEen glimworm zat met zeven neven
in de Stadsschouwburg licht te geven.
De jongste, nog wat zwak van stroom,
vroeg: ‘Waarvoor doen we dat nou, oom?’
Toen sprak de helderste van kop:
‘Wij voeren de Electra op.’
| ||||
[pagina 100]
| ||||
Op een herdershondEen oude herdershond te Teuge
had zo'n ontzettend slecht geheugen
dat hij het telkens liggen liet
en waar dat wist hij dan weer niet.
Ach, kon men ook een slecht geweten
maar zo gemakkelijk vergeten.
| ||||
Op een hangbuikzwijntjeDe schrijfster dezer regelen
zag toevende te Tegelen
een hangbuikzwijntje in het bad
dat bloempjes op zijn buikje had.
‘Ik ben,’ zo sprak het, ‘beste Trijntje,
een bloemetjesbehangbuikzwijntje.’
| ||||
Op een kipEen kip sprak peinzend tot een ei:
‘Wie was er eerder: ik of jij?
De wijsbegeerte mag misschien
op deze vraag geen antwoord zien,
maar ik heb, wat men ook mag zeggen,
nog nooit een ei een kip zien leggen.’
| ||||
Op een kraaiEen kraai die een juwelenschat
van tien miljoen gestolen had
sprak pienter: ‘Als ik deze serie
nu wegstop in een ministerie
tussen de stukken, afgedane,
dan zal er wel geen kraai naar hanen.’
| ||||
[pagina 101]
| ||||
Op een luiaardEen luiaard reed op een giraf
en zwoegde zich ontstellend af.
En als de mensen aan hem vroegen:
‘wat zit U zich daar af te zwoegen?’
Dan sprak de zwoegerige snaak:
‘Ik ben een luiaard, maar ik staak.’
| ||||
Op een katvisEen katvis klaagde in De Koog:
‘De zee was zondag veel te hoog.
Dat komt doordat op zaterdag
de kade vol met katers lag.
Het water dat die katers tanden
geeft onverwachte waterstanden.’
| ||||
Op een Vlaamse gaaiEen Vlaamse gaai sprak fier en ferm:
‘Het Vlaams' als algemene term
is een misleidende benaming
Want dat een taalbewuste Vlaming
zijn taal als Ot en Sien verbuigt,
daar kunt ge zijn van overtuigd.’
| ||||
Op een stekelbaars‘Verbeelding,’ zegt een stekelbaars,
‘is op zichzelf niets hekelbaars.
Maar sinds mijn tante in de waan is
dat zij gehuwd is met een maanvis
wijst ze voortdurend door de bomen,
en zegt dan: ‘Kijk, daar staat je ome.’
| ||||
[pagina 102]
| ||||
Op drie pinkenDrie pinken gingen met hun moe
van Laren soms naar Soeren toe.
Veel boeren waren er te Laren
die aardig bij de pinken waren
en daarom waren dus te Soeren
die pinken aardig bij de boeren.
| ||||
Op een woerd‘Den Haag,’ zo zegt een woerd, ‘is blijkbaar
per trein uit Utrecht onbereikbaar.
Want telkens als ik het probeer
begint een goudgebiesde heer
zijn longen vol met lucht te happen
en roept dan: ‘Woerden overstappen!’
| ||||
Op een zalmEen springeringe zalm te Goor
trok ieder jaar de wereld door
om uitgeput terug te keren.
‘Als ik het zelf mag formuleren,
dan is die trek,’ zo sprak hij kalm,
‘de trek van zalm in nog meer zalm.’
| ||||
Op een zwaanWaarheen hief in het licht der maan
een regelrechte sprookjeszwaan
de statie van zijn witte steven?
Of werd hij door een droom gedreven?
‘Ik word,’ zo sprak hij tot een elf,
‘door niets gedreven, ik drijf zelf.’
|
|