De Tweede Ronde. Jaargang 9
(1988)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Twee fragmenten
| |
[pagina 34]
| |
het Simpanghotel of in hun verlaten huizen. Dan vormden de flamboyants, die men alleen op een afstand kon bewonderen, het typische, prachtige stadsbeeld van de hete stad. Vrijwel overal had je deze ‘vlammende’ bomen, en men zei dat het het teken was van het begin van amoureuze verhoudingen onder de Europese gemeenschap, de vrouw in de bergen, de man in de vlakte. Maar het scheen dat na die hete maanden de huwelijksverhoudingen weer normaal werden. Men kon er een ironisch liedje op maken: ‘Als de flamboyants bloeien, dan heb ik een ander lief.’ De Indonesiërs hokten samen in smalle, parallel lopende geplaveide gangen, bijna loodrecht op het kanaal dat dwars door de stad liep. De huizen waren vlak naast elkaar gebouwd, zonder voortuin, saaie, stoffige, meestal oude huizen, hier en daar met ronde pilaren in de voorgalerij, verflenste palmen in houten bakken, in elk geval een troosteloze aanblik biedend, benauwend vol mensen en kinderen. Voor iemand die zoals ik uit Bogor kwam, was die aanblik weinig bekoorlijk. In Bogor woonden de Indonesiërs weliswaar in kleine huizen, maar er was altijd een erfje omheen, met aardige bloempjes in de tuin of een jeruk nipis-struik of een dichte haag van kemuningstruiken, altijd iets groens om het huis, dat goed werd onderhouden. De vele regens maakten ook, dat de wegen weinig stoffig waren en de atmosfeer fris en koel bleef, zelfs op de warme middagen. Maar wat Bogor niet had, de drukke straten, had Surabaya in ruime mate. Zodra de schemering was gevallen en het zeebriesje wat koelte bracht, leefden de straten op. Dan hoorde je de sate-verkoper met zijn lokkende geroep van: tee-sate ayam. Dan was daar de tahu-verkoper, die met zijn ijzeren susuk met een tinkelend geluid op zijn ijzeren wadjang sloeg, en de bakmi-verkoper met het tok-tok van zijn bamboelatjes. En deze wandelende restaurants waren bewegende lichtjes in het donker van de straten, want hun petroleumlampjes flitsten op of flakkerden door de wind bewogen. Tot diep in de nacht liepen deze straatventers rond, in de Indonesische en Indo-europese wijken althans. De Europese wijken waren stil. Alleen de honden sloegen aan, als er een fietser voorbijging. Wat was er verrukkelijker dan zo'n bordje warme sate ayam met lontong, als je om elf uur 's avonds moe van het leren en thema's maken honger had gekregen en zo'n sate-verkoper aanriep en hem bij zijn flakkerend lichtje zijn stokjes vlees zag roosteren en de geur je nog hongeriger maakte. | |
[pagina 35]
| |
Maar wie geld had, ging eten in de vele restaurants: Chinese en Indonesische, die in het centrum van de stad dicht bij de avondpassers lagen. Die avondpassers-winkelgalerijen met stofjes, confectiejurken, sjaals, lingerie, tot kousen en spelden toe, waren iets unieks. Het was daar gezellig pingelen met de verkopers en je kocht er de gekste dingen. Als je meende dat je de laagste prijs had betaald, ontdekte je de volgende ochtend dat je bekocht was. O, die ellende om dat te ontdekken, dat je dommer bleek te zijn dan de handige verkoper, Chinees of Bombayer! Zij hadden er slag van hun waren zo vindingrijk op te vijzelen en aan te prijzen, dat je móest kopen, hoewel je innerlijk wist dat het zonde was van het geld. De kousen die je had gekocht waren te kort, het aardige stofje maar verlegen goed. En toch ging je er de volgende keer weer naar toe, want de lichtjes en de gezelligheid trokken je telkens weer aan. | |
BandungBandung stond bekend als de ‘bloemenstad’, als het ‘Parijs’ van Java. Lieflijk gelegen op een hoogvlakte, omringd door hoge gebergten met een heerlijk koel klimaat, trok de stad van oudsher veel ‘newcomers’ uit alle streken van Indonesië aan. Ze werkten er, bezochten er de middelbare scholen of de Technische Hogeschool. In deze stad voelden de nieuwkomers zich vrij en lieten alle bindingen achter in hun woonstreek. Ze gedroegen zich hier mondain. De echte Bandungers zelf, meestal handelaars in batik, groente en andere waren, hadden hun eigen besloten milieu en hun eigen tradities ten aanzien van huwelijk en omgangsvormen. Maar de jongere generatie rebelleerde tegen de strenge tradities, ging studeren en gedroeg zich mondainer dan de ‘newcomers’. Er waren twee bekende winkelstraten in het centrum van Bandung: Pasar Baru met meest Chinese winkels en Braga, overwegend winkels van Europeanen. Waar je in de Chinese winkels stofjes en sandaaltjes naar de laatste mode kon krijgen, voorzagen de winkels op Braga in de modernste confectiejurken en ook andere kledingartikelen. Het verschil was dat de Bragawinkels konden bogen op een artistiek etaleren van de modernste snufjes. Zodat je zou denken dat je je ergens in een Europese stad bevond en niet in het tropische Bandung. Het Bandungse publiek, tuk op het dragen van de nieuwste | |
[pagina 36]
| |
stofjes, maakte er een gewoonte van minstens eens in de week langs de winkelstraten te flaneren, bij avond vooral, als alle lichten de etalages tot hun recht deden komen. En het was altijd op de Bragastraat, dat je bekenden ontmoette. De Bragastraat had ook iets unieks: de aardige bloemenstands die aan het eind van de straat een keur van prachtige bloemen boden, zoals paarse en lila gladiolen, vuurrode Japanse lelies, chrysanten van spierwit tot zalmkleurig geel, allerliefste violette penseetjes, rozen die dagenlang in een half-ontloken vorm bleven van donkerrood tot spierwit, die je nergens anders kon krijgen dan juist in Bandung, bloemen in zo'n overvloed, dat het je hart verrukte als je voor de uitstallingen stond. Het kon niet anders, of deze druk bezochte straat was een plaats waar amoureuze verhoudingen werden aangeknoopt. Het bekijken van mooi geëtaleerde dingen en het flaneren langs die drukke straat waren een goede dekmantel voor het even lonken en het daarna fluisterend praten, bijvoorbeeld tussen een mooie vrouw en een onnozele scholier. Was het contact eenmaal gelegd, dan werd de rest afgewerkt in een der kleine knusse huisjes, overal in de stad verspreid. ‘Hoed je voor het geklikklak van hooggehakte sandaaltjes en de fraaie vorm van een zware haarwrong en de sierlijke gestalte, onder chiffon en glanzende zijde,’ was de gewone waarschuwing van een moeder tot haar zoon die in Bandung ging studeren. ‘Als je niet oplet, is het gedaan met je eer, je gezondheid en je geld.’ Die moeder had gelijk, want de blik van zo'n mooie Bandungse vrouw was gevaarlijk, ondoorgrondelijk, zodat de jonge man, voor hij het wist, zich niet meer aan de betovering van die blik kon onttrekken. Een stad waar amoureuze verhoudingen tussen oudere vrouwen en jonge mannen niet zeldzaam waren, een frivole stad van graag uitgaande mensen. Maar hoe hield ik van die stad, met de nette huizen en de vrolijke mensen, die gesteld waren op mooie dingen en lieflijke rozen. Een stad ook, waar ernstige jongeren geestdriftig voor een idee wilden werken, jongeren die later historie zouden maken in de geschiedenis van hun vaderland.
De Hogeschool van Bandung
|
|