De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
MaandagIk kwam te laat, een dag
en de verwachte palmen stonden grotesk
in gaten in het trottoir.
De nauwelijks uitgeslapen stad
lag weinig pittoresk afgewend
van het station, maar de okselwarmte
van Guadalquivir en Darsenas
dreef mij van hier
haar drogere lawaai in.
's Nachts in de trein had ik
gewaakt en zoals zo vaak na zulke uren
klonk verward geschreeuw op straat
als klinkklare muziek.
Bij de kathedraal zag ik een flard
van een processie, een beeld op een stapel
bloemen. Verder was in alle herrie
van de heilige week
nog weinig te bekennen.
| |
[pagina 40]
| |
Ik hoorde het noeste bonken op de rails
's middags weer
in een omfloerste trom.
Adieu had ik gezegd, ik kom terug
en ik had mijn liefde stom op het perron
laten staan: de trein reed me weg.
In het gangpad verhaalde een jezuïet
mij in smedige taal
hoe hij van wondvocht leefde.
Hij omgordde zich ook met mijn verdriet
en vanaf toen vreesde ik
dat je alleen verlaten kunt worden,
niet zelf
weg kunt gaan.
Het geluid van de trom
duwde een stoet voor zich uit
van paarse wezens, puntgemutst
en kaarsen in de hand.
Een beeld in vol ornaat
werd in de schokkerge trant
van een verschuivende wolk muggen voorbij-
gedragen. Kleine trompetten
schetterden verkouden tegen de gele huizen
en ik ontdekte dat ook triangels
kunnen klagen, dat sommige trommels
huilen als ze rond worden gedragen.
| |
[pagina 41]
| |
DinsdagVandaag door Marcus gesticht
rukken de puntmutsen massaal
vanaf de Plaza de Toros, langs de
Casa de Pilatos en van de haven op
naar de kathedraal.
Een vertraagde herhaling van romeinse cohorten
brengt in Trajanus' stad
jaarlijks weer legioenen samen.
Optochten schurken zich door nauwe straten
en schorten hun pas op
voor elkaar en voor zichzelf.
Ze schilderen couleur locale van een cent
tot een fel kabaal van lila en rood:
aan godsdienstig sentiment
stelt zich hier bloot wie slechts kuise schamelheid
van majorettes is gewend.
Terug had ik gezegd
aan het begin van deze omgedraaide thuisreis.
Terug als de beelden en hun praal
die na hun bezoek aan de kathedraal
naar hun parochie keren, op hun plaats
worden gezet.
| |
[pagina 42]
| |
WoensdagVermomd schuiven troepen langs het Alcázar
en naderen in omtrekkende beweging
La Giralda, de tot kerktoren uitgebotte
minaret.
Een kleine trompet schreeuwt nasaal.
Met de moren werd Sevilla Sevilla,
een stad vol joden. Alleen
een enkele romein staat hier nog
om een christusbeeld te geselen
op een mee te voeren stellage.
In het park 's avonds
spreekt een jongen mij aan en aan.
Terwijl ik je onder een lantaarn schrijf
‘ik kom
terug, wacht op mij’
stuurt hij brutaal mijn pen.
Verder weg, over de brug, is een staatsie weergekeerd
tot het portaal van een parochiekerk.
Bij het naar binnen gaan
aarzelt de broederschap - daar krijst
een saeta door de lucht. De dragers staan
te bewegen: la Dolorosa schudt
haar snuisterijen van edel metaal, op haar wang
de obscene traan.
| |
[pagina 43]
| |
DonderdagBanieren, anjers, gewaden, dit wervelend
kleurenspectrum maakt de dag
langzaam aan wit
zoals door het hese koper
steeds meer stilte schalt.
Ik loop hier onze liefde te verraden,
koop iets uitgestalds te eten
om jou even te ontgaan.
Na de moren Pedro de Wrede
die zijn vrouw Blanca de Bourbon na twee dagen
verstootte voor Maria de Padilla.
En in deze jaren verdreven ze het jodendom,
er bleef niets dan gekerm, de saeta.
De saeta: een huilen
dat zijn beeld voorbij schiet, een gestoord lied
waarin zigeuner en pogrom
schuilen. (De synagoge
werd kerk, ook de doden
bleven niet.)
De saeta, een boemerang
van ongehoord verdriet, een trefwoord.
(Sterven is zo onbegrijpelijk
dat men het niet doen kan, er is
alleen eindeloos terugkeren
als was het leven een moord
en liefde de plaats ervan.)
| |
[pagina 44]
| |
VrijdagMet een zwaai van de middag
zet de dag zich vast,
dit gaat niet voorbij, hier
is rechtsomkeert geboden.
Ik draai en draai om mijn as,
Sevilla balt zich tot een kathedraal
samen en geluidloos
gaan drommen in het zwart
met mij aan de haal.
Duizelend zink ik in het doodstille
gat van het negende uur.
Je liet me gaan.
Virgen de la Soledad, maak
dit middelpuntzoekend verdriet
weer centrifugaal, maak
dat ik terugschiet als een saeta
door de nacht, haal
mij hieruit
vandaan.
Het begin een woord, het eind
de opmaat van een eentonig lied:
wie weggaat blijft achter, wie
verlaten wordt vertrekt.
O, saeta's van Sevilla, mondvoorraad voor wie
stom verder moet en zonder hulp
niet meer kan en verlept,
keer mij om, zing dat ik hier uit kom
keer mij om.
Aantekening: |
|