| |
| |
| |
Twee ballades
Christine de Pisan
(Bewerking Fred van Enske)
Tot heden bleef mijn hart onaangeraakt;
de pijl die reeds zovelen kon verwonden
heeft zich in mij nog nimmer vastgehaakt,
dus bleef ik, God zij dank, nog ongeschonden
en smeken hoef ik niet in haar belang.
Ik leef in vreugde zonder liefdes les,
ik wens geen minnaar, ben geen minnares.
En denk maar niet dat men mij weker maakt
met blikken of geschenken, mij gezonden,
of dat een gladde tong zeer welbespraakt
mij ooit met mooie woorden krijgt gebonden,
dat ik door medelij aan iemand hang,
want eerder snijdt mijn woord hem als een mes:
ik wens geen minnaar, ben geen minnares.
Ik spot graag met een vrouw die zuchten slaakt
en had het zelf verstandiger gevonden
als met een mes zij 'n einde had gemaakt
aan zulk een eerloos leven als van honden
waar elke dag te traag is en te lang.
Desnoods herhaal ik het een keer of zes:
ik wens geen minnaar, ben geen minnares.
Wat moet ik aan uw Liefdes Hof, Prinses?
Ik wens geen minnaar, ben geen minnares.
| |
Ballade
Ne trop ne peu au cuer me sens frappee
Des dars d'Amour qu'on dit qui font grant guerre
A mainte gent, mais ne suis atrappee,
Le Dieu merci! es las ne en la serre
Je ne lui fais requestes ne clamours,
Je vif sans lui en plaisance et en joie:
Par amour n'aim, ne amer ne voudroie.
Ne n'ai paour que je soie happee
Ne par regars, par dons ne par long erre,
Ne par parler mignot enveloppee,
Car il n'est hom qui mon cuer peust acquerre;
N'y viegne nul, car escondit le cours
De moi seroit, et tantost lui diroie:
Par amour n'aim, ne amer ne voudroie.
Et beau moquer m'ai de femme atrappee
En tel danger où mieux lui vausist querre
Pour soit tuer ou coustel ou espee,
Car perdu a du tout honneur sur terre.
En cest estat je pense user mes jours;
A tous dirai, s'il avient qu'on m'en proie:
Par amour n'aim, ne amer ne voudroie.
Prince d'Amour, à vo court que feroie?
Par amour n'aim, ne amer ne voudroie.
| |
| |
Geliefde die mijn oog verblindt,
van alle mannen 't meest aanbeden,
de meest volmaakte die men vindt,
uw woorden zijn in mij gegleden
waar zij iets wonderbaarlijks deden;
al wat ik wensen kon vereende
zich hier in hem die 'k minnen moest
terwijl mijn hart van vreugde weende.
Uw tederheid heeft mij verwoest.
Uw zoete zachtheid overwint
mijn weerloos hart, mijn koele rede
die nergens enig houvast vindt.
Maar té veel droefheid wordt vermeden
door 't land van dromen te betreden,
waarin mijn mond uw lippen leende
en zoet in armen wordt gesoest,
waarna ik, eenzaam weer, versteende;
uw tederheid heeft mij verwoest.
Geliefde, door mijn hart bemind,
er laat zich geen gedachte smeden
die niet mij aan uw ogen bindt,
uw handen en uw ranke leden,
aan al die schatten van 't verleden,
toen je nog uitsprak wat je meende,
toen je mij strelen wilde en moest,
waar ik weer leven aan ontleende.
Uw tederheid heeft mij verwoest.
Weg vloog je met de wilde eenden,
mijn heester werd een kale knoest,
de winden zwegen, regen weende.
Uw tederheid heeft mij verwoest.
| |
Ballade
Ha! le plus doulz qui jamais soit formé!
Le plus plaisant qu'onques nulle acointast!
Le plus parfait pour estre bon clamé!
Le mieuz amé qu'onques mais femme amast!
De mon vrai cuer le savoreux repast!
Tout quanque j'aim, mon savoreux desir!
Mon seul amé, mon paradis en terre
Et de mes yeuz le tres parfait plaisir!
Vostre douceur me meine dure guerre.
Vostre douceur voirement entamé
A le mien cuer, qui jamais ne pensast
Estre en ce point, mais si l'a enflammé
Ardent desir qu'en vie ne durast
Se Doulz Penser ne le reconfortast;
Mais Souvenir vient avec lui gesir,
Lors en pensant vous embrace et vous serre,
Mais quant ne puis le doulz baisier saisir
Vostre douceur me meine dure guerre.
Mon doulz ami de tout mon cuer amé,
Il n'est penser qui de mon cuer jetast
le doulz regard que vos yeuz enfermé
Ont dedans lui; rien n'est qui l'en ostast, -
Ne le parler et le gracieux tast
De douces mains qui, sans lait desplaisir,
Veulent partout encerchier en enquerre;
Mais quant ne puis de mes yeuz vous choisir
Vostre douceur me meine dure guerre.
Tres bel et bon, qui mon cuer vient saisir,
Ne m'oubliez, ce vous vueil je requerre;
Car quant veoir ne vous puis à loisir
Vostre douceur me meine dure guerre.
|
|