De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De–
Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Zondagen
| |
Complainte d'un autre dimancheC'était un très-au vent d'octobre paysage,
Que découpe, aujourd'hui dimanche, la fenêtre,
Avec sa jalousie en travers, hors d'usage,
Où sèche, depuis quand! une paire de guêtres
Tachant de deux mals blanca ce glabre paysage.
Un couchant mal bâti suppurant du livide;
Le coin d'une buanderie aux tuiles sales;
En plein, le Val-de-Grâce, comme un qui préside;
Cinq arbres en proie à de mesquines rafales
Qui marbrent ce ciel cru de bandages livides.
Puis les squelettes de glycines aux ficelles,
En proie à des rafales encor plus mesquines!
Ô lendemains de noce! ô bribes de dentelles!
Montrent-elles assez la corde, ces glycines
Recroquevillant leur agonie aux ficelles!
| |
[pagina 143]
| |
Wat ik hier, wat ik hier in deze kamer uitspook?
Dichten. En wat dan nog? Trage slak, vieze slijmerd!
Leven doe je maar eens, en jij, in deze duikklok,
blijft maar die herkauwer, blijft maar die zelfberijmer!
Ben jij voor eeuwig en altijd je eigen huisspook?
Flink oktoberwindig was toen het landschap buiten...
Ah! qu'est-ce que je fais, ici, dans cette chambre!
Des vers. Et puis, après? ô sordide limace!
Quoi! la vie est unique, et toi, sous ce scaphandre,
Tu te racontes sans fin, et tu te ressasses!
Seras-tu donc toujours un qui garde la chambre?
Ce fut un bien au vent d'octobre paysage....
| |
2Voorbij wat de zon zag
verbannen zondag,
tot waar geen microscoop of telescoop meer reikt,
hymendrempel waar 't vlees aan hartstilstand bezwijkt...
O burgermanszondag
van alle ondag
in 't oud Europa, nog aan vaudeville geijkt,
waar je wegwalst van liefde die bijziende blijkt...
't Azuur daar, zeg ìk maar,
is Wet, onwrikbaar,
geen keurig vaderhuis, geen knusse hemelhof
als laatste rustplaats voor ons eredicht, met lof!
Als achtergrond onder
bliksem en donder
prachtig, de Wet! en voor akten geen blauwer stof...
- Maar Wet maakt het geluk niet, maakt de Man niet, of?
| |
[Frans]Ô Dimanches bannis
De l'Infini
Au-delà du microscope et du télescope,
Seuil nuptial où la chair s'affale en syncope....
Dimanches citoyens
Bien quotidiens
De cette école à vieux cancans, la vieille Europe,
Où l'on tourne, s'en tricotant des amours myopes....
Oh! tout Lois sans appel,
Je sais, ce Ciel,
Et non un brave toit de famille, un bon dôme
Où s'en viennent mourir, très-appréciés, nos psaumes!
C'est fort beau comme fond
À certains fronts,
Des Lois! et pas de plus bleue matière à diplômes....
- Mais, c'est pas les Lois qui fait le bonheur, hein, l'Homme?
| |
[pagina 144]
| |
3O, dat klavier, dat lief klavier
waarop geen stop, geen knop voor stop zit,
dat klaagklavier van vierhoog hier
dat koppig boven op mijn kop zit!
't Moet zo'n enge prelude zijn,
zo'n werkstersromance vol ontrouw,
't zal zo'n ijle etude zijn,
waarna Het Gebed ener Jonkvrouw!
Vluchten? Waarheen, met voorjaarsweer?
Buiten, zondag, niks te beleven...
En thuis niks te beleven méér...
Niks te beleven is gegeven!...
Hé daar, lief kind, gemenerik
met je kille Lied zonder woorden!
Ik loop toch heus niet in de strik
van jouw droef gebroken akkoorden...
Noodlottig Liebestraumboeket,
dwaze verlepte pastorales,
hou op, hou op! U komt, en met
dat mijn ziel dan al aan de haal is...
Zo'n wolkenzondag, is bekend,
dan verricht ik niets meer van waarde,
en zelfs 't poverste pierement
(ach arm!) doorsteekt mijn lijf met zwaarden!
Ja, 't is te erg wat mij bezielt!
Was ik getrouwd, ik kuste, smoorde
mijn schat! Op twee knieën geknield
verleidde ik haar met de woorden:
‘Mijn hart is al te zeer mijn ik!
En jij belichaamt 's mensen zwakte;
dus jij betreurt geen ogenblik
als ik je nu eens stevig pakte!’
| |
[Frans]Oh! ce piano, ce cher piano,
Qui jamais, jamais ne s'arrête,
Oh! ce piano qui geint là-haut
Et qui s'entête sur ma tête!
Ce sont de sinistres polkas,
Et des romances pour concierge,
Des exercices délicats,
Et La Prière d'une vierge!
Fuir? où aller, par ce printemps?
Dehors, dimanche, rien à faire....
Et rien à fair' non plus dedans....
Oh! rien à faire sur la Terre!....
Ohé, jeune fille au piano!
Je sais que vous n'avez point d'âme!
Puis pas donner dans le panneau
De la nostalgie de vos gammes....
Fatals bouquets du Souvenir,
Folles légendes décaties,
Assez! assez! vous vois venir,
Et mon âme est bientôt partie....
Vrai, un Dimanche sous ciel gris,
Et je ne fais plus rien qui vaille,
Et le moindre orgu' de Barbari
(Le pauvre!) m'empoigne aux entrailles!
Et alors, je me sens trop fou!
Marié, je tuerais la bouche
De ma mie! et, à deux genoux,
Je lui dirais ces mots bien louches:
‘Mon coeur est trop, ah trop central!
Et toi, tu n'es que chair humaine;
Tu ne vas donc pas trouver mal
Que je te fasse de la peine!’
| |
[pagina 145]
| |
4
hamlet: Have you a daughter?
polonius: I have, my lord.
hamlet: Let her not walk i' the sun;
conception is a blessing; but not as your
daughter may conceive.
Het regent doelloos, gevoelloos, banaal,
de regen valt, kortjakje! in 't kanaal...
't Kanaal is met zijn zondagsrust tevreden;
geen schuit, niet boven de sluis, niet beneden.
Boven de stad klept het middaglof klaar,
de bermen zijn nu leeg, geen vrijend paar.
Daar komt een kostschool voorbij (zie ze sloffen!)
er zijn er al heel wat met wintermoffen.
Eentje heeft er geen mof, geen jas met bont,
een grijze muis, vast zielig, niet gezond.
En die nu net verstoort ineens de orde,
holt uit de rij! God, is ze gek geworden?
Daar gaat zij en werpt zich in het kanaal.
Schippers en sint-bernards, thuis allemaal.
De avondschemer valt; het korte kaatje
ontsteekt zijn lichten. (Het bekende plaatje!)
De regen benat nog steeds het kanaal,
het regent doelloos, gevoelloos, banaal.
| |
[Frans]
hamlet: Have you a daughter?
polonius: I have, my lord.
hamlet: Let her not walk i' the sun;
conception is a blessing; but not as your
daughter may conceive.
Le ciel pleut sans but, sans que rien l'émeuve,
Il pleut, il pleut, bergère! sur le fleuve...
Le fleuve a son repos dominical;
Pas un chaland, en amont, en aval.
Les Vêpres carillonnent sur la ville,
Les berges sont désertes, sans idylles.
Passe un pensionnat (ô pauvres chairs!)
Plusieurs ont déjà leurs manchons d'hiver.
Une qui n'a ni manchon, ni fourrures
Fait, tout en gris, une pauvre figure.
Et la voilà qui s'échappe des rangs,
Et court! ô mon Dieu, qu'est-ce qu'il lui prend?
Et elle va se jeter dans le fleuve.
Pas un batelier, pas un chien Terr' Neuve.
Le crépuscule vient; le petit port
Allume ses feux. (Ah! connu, l' décor!).
La pluie continue à mouiller le fleuve,
Le ciel pleut sans but, sans que rien l'émeuve.
| |
[pagina 146]
| |
5't Is oktober, oktober, oktober...
De storm en zijn stoet van paladijnen!
Seizoen voorbij, gesloten gordijnen!
Madelieven dorren, 't park ruit sober,
nachtuilen kwijnen,
de lijkgraversspade laat ze verdwijnen...
(Maar, ik richt de blik nu naar zee, 't natuurgeweld!
Waar alleen 't zwarte grommen van het noodweer telt!
Zoals zo'n zielige, zo'n bleke bangerik
die slechts tussenbei vertrouwt in zijn eigen Ik...)
O huwelijk, dansend havenbaken,
met rode band verf, melkwitte, blauwe,
mijn kapershart blijft, wat dacht je, rouwen
dat het te nimmer ooit vlot zal raken!
't Wordt vastgehouen
in de greep van mist, wind en regenvlagen...
(Op een avond mijn Ik vertrouwd! Was haast verloofd!
Wat kwam ervan terecht? Voorbij eer je 't gelooft!
Mijn geval: Galatea verblindt Pygmalion!
Ach, moest aan die toestand wel iets doen, als het kon...)
| |
[Frans]C'est l'automne, l'automne, l'automne.....
Le grand vent et toute sa séquelle!
Rideaux tirés, clôture annuelle!
Chute des feuilles, des Antigones,
Des Philomèles,
Le fossoyeur les remue à la pelle...
(Mais, je me tourne vers la mer, les Éléments!
Et tout ce qui n'a plus que les noirs grognements!
Ainsi qu'un pauvre, un pâle, un piètre individu
Qui ne croit en son Moi qu'à ses moments perdus....)
Mariage, ô dansante bouée
Peinte d'azur, de lait doux, de rose,
Mon âme de corsaire morose,
Va, ne sera jamais renflouée!...
Elle est la chose
Des coups de vent, des pluies, et des nuées...
(Un soir, je crus en Moi! J'en faillis me fiancer!
Est-ce possible... Où donc tout ça est-il passé!...
Chez moi, c'est Galathée aveuglant Pygmalion!
Ah! faudrait modifier cette situation...)
| |
[pagina 147]
| |
6hamlet: I have heard of your paintings too, well enough. God hath given you one face, and you make yourselves another; you jig, you amble and you lisp, and nickname God's creatures, and make your wantonness your ignorance. Go to; I'll no more on 't; it hath made me mad. To a nunnery, go. Niet nog eens dat motiefje spelen,
niet meer uw vleugel laten kwelen,
juffrouw boven mijn souterrain!
't Was in Carré datzelfde deuntje
dat de zweepslag was voor dat ventje
fleurig vermomd als harlekijn.
Een pruik met rozendecoratie,
maar in zijn bloedarmoedig facie
geen neus in 't zwarte klaverblad!
Mocht hij met rode harten spelen,
zijn wals verklankte de bordelen
waar kindje nooit een kansje had.
U spreekt die wals, lief dilettantje
van 't corselet met frêle kantje
voor vanavond, het dansfestijn!
- Ha, jou nu bij de schouders grijpen,
in decolleté mee naar het lijpe
gemeentelijk-slachthuisterrein!
Daar, daar leer ik je straks wel mores!
En ik vraag je daar wat er vóór is,
dat keurslijf om je leest geklampt,
je faux-cul, je krullen, die samen
niets meer zijn dan valse reclame
voor je voorhoofd en achterhand.
| |
[Frans]hamlet: I have heard of your paintings too, well enough. God hath given you one face, and you make yourselves another; you jig, you amble and you lisp, and nickname God's creatures, and make your wantonness your ignorance. Go to; I'll no more on't; it hath made me made. To anunnery, go. N'achevez pas la ritournelle,
En prêtant au piano vos ailes,
Ô mad'moiselle du premier.
Ça me rappelle l'Hippodrome,
Où cet air cinglait un pauvre homme
Déguisé en clown printanier.
Sa perruque arborait des roses,
Mais, en son masque de chlorose,
Le trèfle noir manquait de nez!
Il jonglait avec des coeurs rouges
Mais sa valse trinquait aux bouges
Où se font les enfants mort-nés.
Et cette valse, ô mad'moiselle,
Vous dit les Roland, les dentelles
Du bal qui vous attend ce soir!....
- Ah! te pousser par tes épaules
Décolletées, vers de durs pôles
Où je connais un abattoir!
Là, là, je te ferai la honte!
Et je te demanderai compte
De ce corset cambrant tes reins,
De ta tournure et des frisures
Achalandant contre-nature
Ton front et ton arrière-train.
| |
[pagina 148]
| |
‘Zusterlief’ luidt aan jou mijn bede,
‘kies toch voor mijn manier van kleden,
simpel, daar is geen leugen bij;
hou op je deinend voort te zeulen
als een fokmerrie zwaar van veulen
die ronddraaft in de stoeterij!’
O! puur leven als autochtonen
op deze aarde (want daar wonen
wij per slot, waar we mensen zijn!),
zonder verzuurd te prefereren
boven glimwormpjes dezer sferen
vuurvliegjes van 't hemels domein;
zonder een traan om nieuwe tijden,
zonder 't verkoren oord te beiden
waar het ons te toeven behaagt.
Ja, wat zeg ik u, autochtonen!
Zo zal 't bestaan op aarde lonen,
als men er maar niet meer van vraagt.
| |
[Frans]Je te crierai: ‘Nous sommes frères!
Alors, vêts-toi à ma manière,
Ma manière ne trompe pas;
Et perds ce dandinement louche
D'animal lesté de ses couches,
Et galopant par les haras!’
Oh! vivre uniquement autochtones
Sur cette terre (où nous cantonne
Après tout notre être tel quel!)
Et sans préférer, l'âme aigrie,
Aux vers luisants de nos prairies
Les lucioles des prés du ciel;
Et sans plus sangloter aux heures
De lendemains, vers des demeures
Dont nous nous sacrons les élus.
Ah! que je vous dis, autochtones!
Tant la vie à terre elle est bonne
Quand on n'en demande pas plus.
| |
7Straks heb ik een heel leven lang de sprong gemist
in 't enge avonturenduister,
om 's harten begeerte naar luister!...
- Kostbaar, heel zo'n leven verkwist
aan al die treinen die ik steeds weer heb gemist!...
Mijn hart torst een vracht brieven die ik verscheurd heb,
oeuvre, een lijkkist toevertrouwd
waar nu de ptt om rouwt!...
- De slaap die ik met ruzie verbeurd heb,
als mijn hart zich hardde met brieven die ik verscheurd heb!...
| |
[Frans]J'aurai passé ma vie à faillir m'embarquer
Dans de bien funestes histoires,
Pour l'amour de mon coeur de Gloire!....
- Oh! qu'ils sont chers les trains manqués
Où j'ai passé ma vie à faillir m'embarquer!....
Mon coeur est vieux d'un tas de lettres déchirées,
Ô Répertoire en un cercueil
Dont la Poste porte le deuil!.....
- Oh! ces veilles d'échauffourées
Où mon coeur s'entraînait par lettres déchirées!....
| |
[pagina 149]
| |
Het lied is nog niet uit, mijn lot is nog in de knop.
O mechanische postbeambte,
die blik die extase verkrampte
nu ingénu per envelop!...
Die bedreiging van mijn levenslot in de knop!
(Eén echter herinner ik mij,
met die grandioze
ogen als rozen,
en knap daarbij!...
en niks van pose.
Een stem riep me toe: ‘Zij is 't, zij! Dat voel ik aan;
daarbij, ze vindt je zo'n interessante man!’
- Dat me dat één oor in, 't ander is uitgegaan!)
| |
[Frans]Tout n'est pas dit encor, et mon sort est bien vert.
Ô Poste, automatique Poste,
Ô yeux passants fous d'holocaustes,
Oh! qu'ils sont là, vos airs ouverts!....
Oh! comme vous guettez mon destin encor vert!
(Une, pourtant, je me rappelle,
Aux yeux grandioses
Comme des roses,
Et puis si belle!....
Sans nulle pose.
Une voix me criait: ‘C'est elle! Je le sens;
Et puis, elle te trouve si intéressant!’
- Ah! que n'ai-je prêté l'orcille à ses accents!...)
| |
8Liep het me uit de hand: ‘Ik vind je een schat’,
toen ik pijnlijk besefte dat
ik mezelf niet eens ooit in de hand had gehad.
(Mijn ik: Galatea verblindt Pygmalion!
Aan die toestand iets doen, ik wilde dat dat kon.)
Zo zag ik, armzalige bleke bangerik
die slechts tussenbei vertrouwt in zijn eigen ik,
mijn liefste in 't niets verdwijnen
mee met der dingen ontwikkeling,
zoals een doren ziet verkwijnen
zijn mooiste roos vanwege avondschemering.
| |
[Frans]Bref, j'allais me donner d'un ‘Je vous aime’
Quand je m'avisai non sans peine
Que d'abord je ne me possédais pas bien moi-même.
(Mon Moi, c'est Galathée aveuglant Pygmalion!
Impossible de modifier cette situation.)
Ainsi donc, pauvre, pâle et piètre individu
Qui ne croit à son Moi qu'à ses moments perdus,
Je vis s'effacer ma fiancée
Emportée par le cours des choses,
Telle l'épine voit s'effeuiller,
Sous prétexte de soir sa meilleure rose.
| |
[pagina 150]
| |
Nu kwamen deze verjaarnacht weer alle walkurenwinden
gierende langs de kieren van mijn deuren razen:
Eenzaat wee!
Een domme frase!
Ik had iets verdovends moeten vinden!
Te laat! Uit is mijn kleine extase!
Een frase, Eenzaat wee!
Mijn kleine extase is passé.
Het stormtij getemd,
verzondagt de ochtendhemel, zij 't laat.
Beier bevrijd nu en blij gestemd,
alle genoeglijke zondagsklokken!
Uitzetten, kantkraagjes, witte rokken,
ritsel tijm en lavendel over straat
richting wierook en koffiebroodjes!
Zoals het thuis tikt, nìet soms? Eenzaat wee! Dat staat.
De jongejuffrouw met het elpenblank missaal
keert schroomvallig weer thuis.
Kijk maar, haar lijfje fris verschoond en kuis
maakt, weet het, gewis
geen deel uit van mijn geschiedenis!
Mijn lijf, zusterlief, heeft nogal pijn aan de ziele...
Daar heb je weer, god zal me,
jouw piano, dat het me weer heugen zal!
En jouw hart hoort zichzelf niet, het stamelt
hoempamuziekjes van het kwartjesbal,
en 't doet jou, ach arm, zeer aan 't vlees!...
Help, walkuren!
walkuren van jonkmanskuren en doodslaguren!
| |
[Frans]Or, cette nuit anniversaire, toutes les Walkyries du vent
Sont revenues beugler par les fentes de ma porte:
Vae soli!
Mais, ah! qu'importe?
Il fallait m'en étourdir avant!
Trop tard! ma petite folie est morte!
Qu'importe Vae soli!
Je ne retrouverai plus ma petite folie.
Le grand vent bâillonné,
S'endimanche enfin le ciel du matin.
Et alors, eh! allez donc, carillonnez,
Toutes cloches des bons dimanches!
Et passez layettes et collerettes et robes blanches
Dans un frou-frou de lavande et de thym
Vers l'encens et les brioches!
Tout pour la famille, quoi! Vae soli! C'est certain.
La jeune demoiselle à l'ivoirin paroissien
Modestement rentre au logis.
On le voit, son petit corps bien reblanchi
Sait qu'il appartient
À un tout autre passé que le mien!
Mon corps, ô ma soeur, a bien mal à sa belle âme...
Oh! voilà que ton piano
Me recommence, si natal maintenant!
Et ton coeur qui s'ignore s'y ânonne
En ritournelles de bastringues à tout venant,
Et ta pauvre chair s'y fait mal!...
À moi, Walkyries!
Walkyries des hypocondries et des tueries!
| |
[pagina 151]
| |
Wat zou ik ze graag maltraiteren,
dat lijfkleinood, dat hart van prinses,
je zeggen waar 't op staat, en ook nog de les
hoe ervan te profiteren
van profiteren, jij en ik,
wou jij me maar doorstuderen ook na dit ogenblik!
Nee! 't hartevlees zuigen van de lieveling,
aanbidden kwijnende organen,
elkaar even zien eer de weefsels tanen,
monomaan eenzaam, zonderling!
Maar zij betekent meer dan haar vlees voor mij,
en niet mijn nobel hart slechts zou voor haar tellen;
waartoe dan potsenmakerij
van zo'n broer-en-zusjenovelle!
Geest en vlees, vlees en geest:
het fiere feest van 't aloud Eden,
even Man met de Vrouw zijn geweest.
Intussen, alsjeblieft geen grillen en geen geintjes,
spin verder, weverke, en bid en hou het fijntjes.
- Kom op, laatste der dichters,
altoos binnen word je ziek en zonderling!
Kijk, mooi weer, iedereen is de straat opgegaan,
doe een boodschap, twee piek valeriaan,
maak je ook nog eens een wandeling.
| |
[Frans]Ah! que je te les tordrais avec plaisir,
Ce corps bijou, ce coeur à ténor,
Et te dirais leur fait, et puis encore
La manière de s'en servir
De s'en servir à deux,
Si tu voulais seulement m'approfondir ensuite un peu!
Non, non! C'est sucer la chair d'un coeur élu,
Adorer d'incurables organes
S'entrevoir avant que les tissus se fanent
En monomanes, en reclus!
Et ce n'est pas sa chair qui me serait tout,
Et je ne serais pas qu'un grand coeur pour elle,
Mais quoi s'en aller faire les fous
Dans des histoires fraternelles!
L'âme et la chair, la chair et l'âme,
C'est l'Esprit édénique et fier
D'être un peu l'Homme avec la Femme.
En attendant, oh! garde-toi des coups de tête,
Oh! file ton rouet et prie et reste honnête.
- Allons, dernier des poètes,
Toujours enfermé tu te rendras malade!
Vois, il fait beau temps tout le monde est dehors,
Va donc acheter deux sous d'ellébore,
Ça te fera une petite promenade.
|
|