De Tweede Ronde. Jaargang 8
(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Lieve mevrouw Veldhuis,
| |
Amsterdam, 31 december 1986Lieve mevrouw Veldhuis, Ik ben dertig. Is dat volwassen? Een klein jaar geleden schreef ik u onder dezelfde stoutmoedige aanhef een sollicitatiebrief die misschien van naderende volwassenheid geen blijk gaf, maar die althans de schijn droeg van gezond verstand. Ik hield me in die tijd moeizaam staande met karweitjes in de marge van de literatuur, onderging de luxueuze vernedering van een aanvullende bijstandsuitkering en dacht, zo schreef ik u, dat een klein baantje op uw blindenbibliotheek mijn materieel comfort zou vergroten en bovendien een regelmatiger structuur aan mijn bestaan zou geven, met gunstig gevolg voor mijn, wat ik maar deftig noem, literaire ontwikkeling. U was mij goed gezind en bezorgde me het baantje, de funktie zei u, van produktiebemiddelaar, twintig uur per week voor onbepaalde tijd. Mijn taak werd onder meer het bemiddelen van te produceren boeken, ik dacht dat betekent niets maar blij was ik allang. Wie had de vaart van mijn loopbaan kunnen voorspellen? Dat ik gek ben geworden, niet van het werk, maar van het geluid; niet van het vlijtig geratel van de braillemachines maar van de woorden? Lange maanden heb ik de woorden stoïcijns met me mee gedragen, ik doe het nog, hun staccato vreet me aan, maar toen ik eindelijk mijn nood bij u klaagde was u met mij van mening dat er niets anders opzat dan ontslag te nemen. Een mens behoefde zich, zo vond u, om den brode niet of althans zo min mogelijk in het ongeluk te storten. Ik zou een ontslagbrief schrijven. Dacht: ik noteer eenvoudig wat | |
[pagina 220]
| |
ik hoor; ik beschrijf het lot van de arme dichter die in een hel van volstrekte ernst terechtkomt en daar papiertjes moet nummeren en kopiëren. Dat doe ik de grote Bloem indachtig, ‘Voor de rechtvaardiging van een bestaan,/ In 't slecht vervullen van onnoozle plichten/ Om den te karigen brode allengs verdaan’ en dan verkoop ik de tekst aan de Vpro, komt mevrouw Veldhuis ook eens op de radio en ik moet toch érgens van leven. Dat dacht ik. Maar ik schoof het idee voor me uit, tobde over mijn volwassenheid en hoe voortaan aan de kost te komen, de dag naderde dat de brief in uw bezit moest zijn en nu het moment is gekomen dat ik hem zal schrijven is de lust tot het ironisch exploiteren van die twintig wekelijkse uren wanhoop me vergaan. Het is laat in de middag, ik zit alleen in mijn huis, heb een paar uur met enig succes aan een gedicht gewerkt, de radio speelt cantates van Bach - vanmiddag ben ik het klein geluk zelf; wat zal ik me verdiepen in het abacadabra van voortgangscontrole, activiteitenplan, hoofdenoverleg, centraal orgaan en claimvergadering, die kleine komedie der bureaucratie, die ongelooflijke, moordende omhaal van betekenisloze woorden waarmee uw bibliotheek zich om de oren slaat, in een poging de arme blinden van dienst te zijn? Ik denk nog steeds dat ze ook zonder activiteitenplan hun brailleboeken en cassettebandjes wel thuis zullen krijgen. Maar het is onvermijdelijk. Hoezeer ik het verkies u te informeren over mijn huiselijk geluk, ik denk aan uw afdeling Bemiddeling; ik zie ons personeel in, zoals u dat zo treffend noemt, overlegvergadering bijeen, en de ongelukkige adjunctdirecteur, die ook liever zijn tuintje was blijven wieden, vraagt om een inventarisatie van reeds eerder gestelde vragen, hij spreekt van informatiestroom naar de cliënten toe; in mijn hoofd dreunt het suïcidale proza van de notulen: Funktiebeschrijving Hoofd. De funktieomschrijving wordt besproken. We komen tot de konklusie dat er veel afhangt van de persoon en diens opvattingen over het invulling geven aan een dergelijke funktie. Ach mevrouw Veldhuis, niet het werk staat me tegen, hoe rustgevend kan het zijn om het pad van de dode ordners langs te gaan, niet het werk, maar dit lawaai is zo erg, het obligate, machteloze gekanker; het zoemen van die afschuwelijke, onontkoombare woorden. Herinnert u zich: in het personeelsblaadje kwam te staan dat ik was aangesteld als modulatiebemiddelaar. Fout van een slechtziende. Geschrokken belde u me op, dit betekende immers niets, hier had | |
[pagina 221]
| |
moeten staan produktiebemiddelaar. Ik verzweeg dat ik mijn bestaan als produktiebemiddelaar inmiddels als zo abstract en verdrietig was gaan ervaren dat dat modulatiebemiddelaar me juist tot troost was. Wat een fijn woord, zo oprecht in het niets betekenen. Ik kom tot mijn conclusie. Niemand is schuldig: ik dacht verlost te zijn van die vervelende bijstandsuitkering en u dacht dat ik die boeken wel kon bemiddelen. U noch ik konden voorzien dat die twintig uur in de week een klemmende greep op de mij resterende honderdachtenveertig zouden krijgen, dat ik me met een steeds geladener stilzwijgen, een steeds moeilijker te volharden diplomatie jegens mijn collega's, met steeds absurder fantasieën op de been moest, en nog moet zien te houden. Stoïcijn en diplomaat, die twee - en het meest de laatste. Ik weet mijn gevoelens te verbergen, ik oog goedmoedig, maar de inzet waarmee ik doe of er niets aan de hand is wordt mateloos en sloopt me. Gisterochtend heb ik, op de fiets richting blindenbibliotheek, de vierde van Mahler gezongen. Bij het openen van de deur verbitterde die muziek, ze stokte van ernst. Gelaten liep ik naar mijn bureau en daar lag post voor mij, een officieel document waaruit bleek dat ik in een projectgroep zat, een projectgroep die bestond uit een stuurgroep plus een aantal verantwoordelijken, en van die laatsten was ik er een. De projectgroep moest, zo las ik, een totaaladvies uitbrengen. Waarover? 1. Het afstemmen van de capaciteit op de behoefte. 2. Het hebben van inzicht in de gang van zaken. en 3. De macht om in te grijpen of te doen ingrijpen. En dan? Adviseren omtrent de wenselijkheid, zinvolheid en mogelijkheid tot automatiseren van een gedeelte of het geheel. (...) Bij genoemde werkzaamheden overleg te voeren met een nog te benaderen externe deskundige. (...) Met spoed te komen tot een tijdsfasering van het gehele project. Lieve mevrouw Veldhuis, u noemde handtastelijkheid als middel om te worden ontslagen, maar voor het graaien naar de dames bibliothecaressen ontbreekt me de moed en het juiste temperament. Zodat ik u wil verzoeken mij zo spoedig mogelijk, dat is gezien de opzegtermijn per 28 februari 1987, uit uw dienst te ontslaan. Het is onverstandig, ik weet nog niet waar ik van zal leven, maar ik moet ontslag nemen om de woorden. Met oprechte hoogachting en vriendelijke groet, Nico Slothouwer |
|