Godfried Bomans
Alle donders, dat was me gisteren wat op lijn 16! Ik moet ervan vertellen, ik kan het niet meer voor me houden. Als ik dat er niet uit mag gooien, dan stik ik erin. Dan ga ik eraan. Dan ben ik erbij. Jongens, jongens, wat een schouwspel. Ik dacht dat ik erin bleef. De lange, benige, Piet van de Pol, zesentwintig jaar, hoedje schalks op de kanis, touwtje eraan, nekje vinnig uitgestoken stond op het achterbalcon en dacht aan niets. Ja, dat staat er zo eenvoudig, lezer, en u denkt wellicht bij uzelf: komaan, dat kon ik ook wel eens doen. Sta me toe dat ik even glimlach.
Want opeens, daar gebeurt het. De eivolle, afgestampte tram, vol met eenvoudige landlieden, loopt leeg, en hoepla, zonder blikken of blozen, tikt een Haarlemmer, Dirk Pieter de Keyser, ook wel De Keizer geheten, met een nijdig achterhandje Van de Pol tegen de kuiten.
Ai! Ai! Wie is die prolurk? Begrijpt de ellendeling niet dat hij met dit gebaar, hoe klein ook, een steen gooit in een rimpelloze vijver van aandacht? Kijk, dat heb je nu als Jan en alleman de tram maar in mag, als elke boerenhengst die het maar in zijn stomme kop krijgt om de tram in te stappen, ongehinderd zijn gang mag gaan. Goed, hij wordt nu door Van de Pol dwars door het raam naar buiten getrapt, maar wat helpt dat? 't Is gebeurd en Piet zit met de gebakken peren.
Er gaat een zucht door het rijtuig. Piet van de Pol neemt zijn malle hoedje af en gaat de krant zitten lezen. 't Is mis. 't Is afgelopen. 't Wil niet meer. De sin Sjeu is weg.
Dan gebeurt er een hele tijd niets. Het is alsof de wereld zich herstellen moet van deze donderslag. Maar dan komt Pietje van de Pol opnieuw naar voren, vermoedelijk bij het Concertgebouw, hoewel er ook tegenbewijzen zijn. Deze keer is hij vermomd als Sinterklaas. Alleen kenners zouden in deze krasse grijsaard de bekende biljarter herkend hebben, ware het niet dat er aan zijn tabberd een hoogstbelangrijk knoopje had ontbroken. Eerbiedig maak ik hem hierop attent.
‘Een kniesoor die daar op let, meneer,’ zegt hij spits, ‘sta me toe dat ik daar even om ga lachen.’ Maar ik was al weg. Rakkers zijn het, die biljarters.