De Tweede Ronde. Jaargang 8(1987)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Kwatrijnen Jean Pierre Rawie Ik gruw van het voorbijgaan van de tijd, maar wat ik liefheb en waaraan ik lijd - het hangt nu eenmaal met elkander samen - eindigt tenslotte in oneindigheid. Waar ik mijn hart en ziel ook aan verpandde, het bracht slechts schuld, verbittering en schande, en alles waaraan ik mij heb gehecht, ach, alles werd als zand tussen mijn tanden. Breng wat wij waren zonder schroom te berde: leed, liefde, hoe wij omgingen met derden, maar meld vooral de wijs van onze dood, want dat is waar wij voor geboren werden. Toen ik een jaar of achttien was toen wist ik vrijwel alles zeker en beslist, en nu ik bijna veertig ben besef ik hoe ik mij haast in alles heb vergist. [pagina 47] [p. 47] Schat, telkenmale als ik met je vrij, aarzelt de dood weer tussen jou en mij en weet niet wie van beiden weg te nemen; wij zijn elkander zo verdomd nabij. Mijn al te vaak afwezige beminde slaapt nu weer evenmin als ik, want in de vertwijfeling van ontrouw en verraad kunnen wij beiden onze draai niet vinden. Zo menige geliefde en vriendin deed naar mijn wensen en deed naar mijn zin, tot ik slechts hunkerde naar deze ene: zij ging op geen van mijn verlangens in. Hoe sterk je op je benen staat, soms moet je wel vallen voor een lijfje of een snoetje, maar ik kan ook zeer door de knieën gaan voor een lieftallig hooggehakt wit voetje. Het regent treurig en ten treuren uit, maar hoe het druilt en druppelt langs de ruit, het brengt mij enkel maar op éen gedachte: ik had je ooit zo lief bij dit geluid. Er is het een en ander dat me stoort en afdoet aan de menselijke soort, maar niettemin bestaat de hele rotzooi wat mij betreft om jouwentwille voort. [pagina 48] [p. 48] Ik blijf erbij: mijn lief, mijn lief, mijn lief, ik heb je ondanks alles bitter lief. Wij zijn slechts door een toeval tijdgenoten, maar lief, wat heb ik soms het toeval lief. Wij zijn al lang niet jong meer en wij deden heel veel verkeerd en dom in het verleden, maar als zo dadelijk de avond valt, gedenk ons af en toe in uw gebeden. Wij poogden elkaar vurig te verwarmen, doch lagen bevend in elkanders armen; het werd ons allengs meer geopenbaard: genade is er niet en geen erbarmen. Wie je het allerliefste was verliet je en hoeveel dwaze tranen niet vergiet je om vrouwen waar je nauwelijks om geeft; het is verdomme steeds hetzelfde liedje. Een van de liefsten mompelt soms: Waarom gaan mensen vaak zo vreemd met elkaar om? Ik lach dan wel, maar als je nagaat hoe dom wij doen, is zo'n vraag niet zo dom. Je hebt alleen maar lief wat je verliest. Als ik bedenk dat nu je graf bevriest en eenmaal niemand meer aan je zal denken; - wat is het leven toch oneindig triest. Vorige Volgende