De Tweede Ronde. Jaargang 7(1986)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] Vier gedichten Willem Wilmink Huiswaarts Dat men zich in de weg vergiste en vaak tegen de bierkaai vocht, dat men de beste kansen miste - te hoog toch werd het doel gezocht - dat veel onhaalbaar is gebleken en zo wanhopig onvervuld tot aan het allerlaatste teken van een symbool, in zwart gehuld, dat is geen avondmeditatie van dominee of kapelaan: 't is de gewone conversatie als de supporters huiswaarts gaan. Voorspellingen Ik kan het je voorspellen met dag en uur erbij, je moet me maar eens bellen of het uitkwam wat ik zei. Je vrouw vertoont op zeekre dag een soort van tweede jeugd in houding en in oogopslag, en echt, het doet je deugd. Toch ben je al wat voorbereid en voel je je beklemd, want stel dat ze die nieuwigheid voor een ander heeft bestemd. [pagina 89] [p. 89] Dan ga je plotseling een keer zo fijn met haar naar bed, zo was het in geen jaren meer, het huwelijk lijkt gered. En daar komt dan een ruzie van vlak na de vrijerij, daarmee is je illusie dan voorbij, mijn vriend, voorbij. Je bent verliefd, je bent vervuld van deze ene meid, dus krijgt de minnaar alle schuld, haar scheld je alles kwijt. Ze brengt de kinderen, haalt ze op, en net voordat ze gaat, kookt alles over in je kop, je wordt hysterisch kwaad. Je denkt zo'n dertien weken lang: nou komt het toch nog goed. Bent tegelijkertijd al bang hoe dát dan worden moet. Tot er opeens uit alle leed een nieuw gevoel ontstaat. Dan loop je, eer je 't zelf nog weet, te fluiten over straat. Ik kan het je voorspellen met dag en uur erbij, je moet me maar eens bellen of het uitkwam wat ik zei. Het menselijk geluk De huur betaald. De stoep geschuurd. Een goeie visboer in de buurt. En een meid die als ze naast je gaat, loopt te zingen over straat. [pagina 90] [p. 90] Klacht van de gebraden zwaan uit de Carmina Burana Vrogger ha'k 'et ja wa best, bin 'k een mooie zwaan 'ewest, en ik zwemm' as de pest. O mien God, zwat as 'n pot a'j toch an dat broadspit wod'. Jao jongs, ai'j in 't water zit, en ie bint nog prachtig wit, ach, dan denk-ie nig an 't spit. O mien God, zwat as 'n pot a'j toch an dat broadspit wod'. 'k Heb in 't water spölt en stöit, in dee daag'n hebt ze nooit zolt en pepper op mi'j ströit. O mien God, zwat as 'n pot a'j toch an dat broadspit wod'. Met mien mooi'n lang'n nek zwemm' ik in de Buurse bek, 't was mien beste tied. Joa, krek. O mien God, zwat as 'n pot a'j toch an dat broadspit wod'. Jao, oéw lè'm geet verdan, meer mi'j doot ze in de pan. En ie smull'n de wa van! O mien God, zwat as 'n pot a'j toch an dat broadspit wod'. Vorige Volgende