De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Tien gedichten
| |
[pagina 51]
| |
Een vallende sterNachtvlinders en vleermuizen
en jij in het gras.
Kom, het trekt vochtig op,
maar jij lacht, wijst omhoog:
een vallende ster!
Het wordt snel donkerder,
enkel oogwit en tanden blinken
als de vuurstreep dooft.
Warm tegen mijn knieën
leg je het hoofd.
Ik aai je krullen:
kom nu, naar binnen.
Ik zie ons weerspiegeld
in blauwe vergulde bergères, nippend
aan cognac uit antieke glazen.
We luisteren glimlachend naar Blandine
die Froberguer speelt - ach,
als ons het heerlijkste toevalt,
waarom zou jij,
jij dan ook nog -
| |
Uri GellerWat kan het mij schelen of jij door je wil
sleutels verbuigt, kapotte tijdmeters
opnieuw op gang brengt? Gebruik je tijd beter
heksenmeester. Je staat van kop tot teen
onder hoogspanning. Je bliksemende ogen,
je glanzend satanslijf, gitzwart gevacht,
metalig - je weet precies hoever je het
blootgeven moet. Ik kijk dan ook genietend:
de rechten worden krom, lopenden lam,
doden staan op en levenden gaan dood.
| |
[pagina 52]
| |
NobelprijsL'Upupa e il martin pescatore sono i suoi più cari amici De vertedering waarmee hij kijkt
naar Gina die een gewonde gierzwaluw
met spullen uit haar naaimand oplapt:
verschaald parfum, een kam, een borsteltje.
Zij houdt het halfblind dier een slablad voor,
twee rijstkorrels - en zelfs hij,
die alles ontkent, denkt dat deze spijs
de insectivoor weer tot een snelle schicht,
hemelbestormer, heeft gemaakt.
Mag ik zo onbeschaamd dicht naderen? Je zit
met afwerende gekwetste kinderogen
aan een keukentafel.
Op het groen geblokte zeiltje staan
een kreukelig opgezette hop, een dito ijsvogel.
Je streelt ze, ziet het stof niet
en je moet naar Stockholm
waar het bar koud is midden in de winter,
Gina je vlees niet snijden kunnen zal
en lopen kun je ook niet meer.
O Roem, laat mij nu schuilen als een inktvis
diep in de grotten van Ligurië, onvindbaar,
zet een hete muur vol glasscherven,
een dorenheg vol adders om me heen.
Ik kijk de toekomst voor je in: je koopt
voor Gina warme laarzen, een nertsmantel,
voor jezelf een nieuwe frak
en als alles goed afgelopen is
- de kleine koning kwam naar jóu toe,
het vispasteitje viel zo op te lepelen,
je tafeldame was verpleegster met diadeem -
zul je terugkeren in de Via Bigli, leeg
en vermenigvuldigd tot een muis
| |
[pagina 53]
| |
zoals wij in Holland zeggen
en mopperen
in een nieuw prachtig gedicht.
| |
Trompe l'oeilIllusie op paneel:
zelfs een vlinder fladdert
naar die blauwe bloemen,
een vogel pikt in de kers,
een hond hapt naar het vlees.
Ik steek de hand uit
en licht vanachter de lat
het met lak verzegelde gedicht.
‘Van meet af herbeginnen,
Niets zijn. Met de blik
op oneindig, onaanspreekbaar
door de menigte gaan, liefst
tegen de tijd in, tot je terugkomt
bij die kleine jongen
die voor het eerst vermoedde
dat hij er niet bij hoorde,
dat iets belangrijks vergeten was,
dat hij moest gaan zoeken
en wel nooit zou vinden.’
Verzonken in gedachten
verlaat hij het museum. Hij start
en dreigt te pletter te rijden
in een tunnel, geschilderd
op een blinde muur.
| |
[pagina 54]
| |
Verleden, toekomstMet hem kwamen geslachten binnen
van trotse herders, veile vissers
en dikke mammamia's, knapen barend
als deze die vijftien jaren lang
de wereld aan hun bruine voeten hebben, dan
in mist verdwijnen met hun dromen, de verzen
die ze schreven, de lieve filosofie
die ze helemaal alleen hadden opgebouwd.
Daar zat hij, aartsengel zwart als erts
met sproeiende ogen, knetterend haar
de dramatische gebaren van het zuiden.
We zouden de molen kopen, een eethuis beginnen,
wakker worden in Cagliari, waar de wind
soms 's morgens, over zee, naar Afrika ruikt.
In menig mannenhart, in menig meisjeshart
herinnering. En ergens terug op Sardinië
of in een achterstraat van Dallas een schrale kerel
met nog sproeiende ogen, op een rieten stoel
achterstevoren, boeiend vertellend.
| |
In het AmphiareionWil je mijn as uitstrooien
in het Amphiareion in de lente
op de plek die ik het meest heb liefgehad?
Tussen de anemonen, de euphorbia
en langs de beek waar smaragdhagedissen
wegschieten in het kruid? En in de klepsydra?
Zit even in die gebeeldhouwde zetel
waar ik zo graag zat, voel de zon,
denk aan mijn oppervlakkigheid, mijn liefde,
vergeef me wat ik naliet en misdeed
in het Amphiareion, óok in
het Amphiareion.
| |
[pagina 55]
| |
Het jubileumR.S. 95 jaar De oude beeldhouwer
trok het netwerk van aders
over zijn pleisteren huid.
Hij greep met sulferige handen
de klapwiekende hanen
en zette ze in gevecht.
Overeindkomend grinnikte hij
‘Vijf en zeventig jaar geleden
polijstte ik deze Helena.
Tweemaal levensgroot, een hele klus.
Nu zit de kanker in het marmer
en vormen haar stuurse lippen
toch een pruimemondje.
Ik zal u een geheim verklappen:
ik was de grootste van mijn tijd.
Zie mijn hindoes rare pijpjes smoren,
zie mijn zoeaven in de Seine verzuipen,
zie mijn bretonse pummel
en hier is Helena in kwartformaat:
heeft ook al korstmos op haar kont.’
Met zijn belegen adem
achter de wijzende hand, blazend:
‘Mijn derde vrouw!
Dertig jaar jonger dan ik.
Kijk eens hoe ze koket en guitig
brandewijn naast de glazen schenkt.
Zij heeft er de beverik van gekregen,
ach, ach, - en ik
ben al vijftien jaar tachtig,
ik smeer alleen nog met witte pasta
over mijn herinneringen...’
Toen trok hij zijn spuit en zei:
‘Veel is er door versleten,
in gips is hij niet duur,
| |
[pagina 56]
| |
maar vol formaat en dan in carrarisch,
daar schrik je van!
Zullen we nu de pers maar binnenlaten,
het lint doorknippen,
het atelier tot museum verklaren?
Ze staan daar zo welwillend te huichelen,
ik voel me wel wat belazerd.’
| |
VernietigingDoodskleur over de struiken,
lood over mij. Lawaai alom
en verder: gif, bespoten akkers,
verwoeste bermen, dood water
met bleke vissebuiken, gedoofde sterren
's nachts, die ik nooit
heb leren peilen.
Altijd geweten dat alles gaat verloren.
Maar dat het zo stijlloos gebeurt,
zo stinkend en verwaten,
dat straks wat ooit leefde,
wat wij maakten, droomden slijmt
en ettert in een poel waaruit nimmer,
nimmer meer enig leven
ontkiemen kan omdat wij alles
vernietigden eer we kenden -
die schaamte...
| |
[pagina 57]
| |
ZandblauwtjeScherfje hemel op de duintop
trillend in de wind.
Omdat ik niet zeker was
plukte ik de schraalste.
's Avonds, vergeten in mijn zak:
dor propje, sprietje, spijt.
Water deed wonderen, 's anderendaags
bloeide je weer, liet je determineren.
Zandblauwtje, Jasione montana.
Scherfje hemel in een plastic beker.
De wroeging blijft, geen wind, geen bij
beroert je meer, en
ijdel is dit woord.
|
|