De Tweede Ronde. Jaargang 6(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Drie gedichten Erik Spinoy Henry Moore in Palais Auersperg Een duif Bereikt een tak. Een klank, Van knarsende scharnieren, Hangt in de zilveren lucht En is weer uitgewist. Klimop bekleedt verweerde stammen. De cirkel van kastanjes, langzaam uit Elkaar gehaald, legt op het grasperk Nog de handen van zijn schaduw Bedekt het met een zoete regen Van genade, van gebladerte. En midden in de tuin ligt Wit en vol van rust een marmeren Gewricht. [pagina 32] [p. 32] Meermin Ze heeft een vijver Onder zich, een tuin en een paleis In het vooruitzicht en in zichzelf de Onpartijdigheid van wie alleen maar Stilstaat. Levens lang al ziet ze Elk seizoen - ontluiken en weer Kleumend dichtgaan. Verval, kortom, in Alle mogelijke refreinen. Ze kent de Zinloosheid van het aanhoudende Herstel, als van een huis dat al In vlammen staat. De haast waarmee Iets wordt, zodat het haast met lege Ruimte samenvalt, kan haar niet Deren. In wat ze ziet kent ze zichzelf, het Staat in haar gebeiteld. [pagina 33] [p. 33] Wapenrustingen Eeuwenlang. Vertraagde lente, alle Licht blijft nog voorzichtig Winters porcelein. Op de vijvers Rust nog steeds het deksel van het IJs, terwijl de dwangbuis van hun Zwijgen - hun gelijkenis - nog Altijd op de trappen voor de Gloriette ligt, en zich al eeuwen Tegen alle stijgende bewegingen Verweert. Want ook al staan ze Klaar (zo hoog verheven boven Balustraden dat ze slechts een Bovenmens kunnen verwachten), ze willen Geen voltooiing. Zelfs als er al een aankomst Is, zal het er geen van goden zijn. Vorige Volgende