De Tweede Ronde. Jaargang 6
(1985)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Anthologie
(Boegbeeld van) zeemeermin, door Séferis als vignet gebruikt
| |
[pagina 78]
| |
Jorgos Seféris en de mythosGa naar voetnoot*
| |
1(Ik zei eens tegen Griekse schoolkinderen:) ...De Griekse taal, de mens, de zee... Bedenk toch eens hoe verbazingwekkend het is dat we vanaf de tijd dat Homerus sprak tot op vandaag spreken, ademhalen en zingen met gebruik van dezelfde taal. En dat is nooit opgehouden, of we nu denken aan Clytemnestra die spreekt tot Agamemnon, aan het Nieuwe Testament, aan de hymnen van Romanós, of aan het kretenzische theater en de Erotókritos, of aan de liederen van het volk. En al die mensen, de groten en de kleinen, die in het Grieks dachten, spraken en telden, jullie moeten niet denken dat dat een weg is, een historische reeks die verdwijnt in de nacht van het verleden, iets dat buiten jullie om gaat. Jullie moeten bedenken dat dat alles zich in jullie bevindt, nu, dat dat alles samen in jullie zit, dat het is het merg in je botten... (Dokimés I, 177) | |
[pagina 79]
| |
2...Wij zijn niet alleen wanneer we schrijven. Achter de verblindende lampen van het voetlicht die de zaal in het duister dompelen speuren we de aanwezigheid van een onbekende menigte die ons beoordeelt. Inwendig gaan we een gesprek met hen aan: en zo beginnen de analyses. Op dat niveau worden de mensen van de oudheid als die kouros der Naxiërs op Delos... Eén stuk, de romp, en een ander stuk, het bekken, bevinden zich in het Artemisium daar. De hand is in het museum van Delos. En de tenen van de linkervoet samen met het voetstuk bevinden zich in het Britse museum. Dat laat duidelijk genoeg zien hoeveel uiteengerukte ledematen een mens in zijn geest bijeen moet zamelen om zich een beeld te vormen van de oudheid. Ook andere scheppingen die, oppervlakkig gezien, in vollediger staat bewaard schijnen te zijn, leveren overeenkomstige problemen. Denk eens aan de Wagenmenner van Delfi of aan een oude tragedie... (Dokimés II, 246-7, 222-3) II
Herinner je het bad waarin je werd vermoord
Met dit marmeren hoofd in handen ben ik ontwaakt
het put mijn ellebogen uit, ik weet niet waar
ik het moet stutten.
Het viel in de droom, net toen ik uit de droom kwam
zo werd ons leven één en 't zal zeer moeilijk zijn
ze weer te scheiden.
Ik kijk naar de ogen, die open noch gesloten zijn
ik spreek tegen de mond die steeds maar tracht te spreken
ik steun de wangen die de huid doorbraken.
Ik heb geen kracht meer;
mijn handen verdwijnen en naderen mij weer
afgestompt.
(Mithistorima III)
Μέμνησο λουτϱῶν οἷς ἐνοσφίσθης
Ξύπνησα μὲ τὸ μαρμάρινο τοῦτο ϰεφάλι στὰ χέρια
ποὺ μοῦ ἐξαντλεῖ τοὺς ἀγϰῶνες ϰαὶ δὲν ξέρω ποῦ νὰ
τ᾽ ἀϰουμπήσω.
Ἔπεφτε στὸ ὄνειρο ϰαθὼς ἔβγαινα ἀπὸ τὸ ὄνειρο
ἔτσι ἑνώθηϰε ἡ ζωή μας ϰαὶ θὰ εἶναι πολὺ δύσϰολο νὰ
ξαναχωρίσει.
Κοιτάζω τὰ μάτια· μήτε ἀνοιχτὰ μήτε ϰλειστὰ
μιλῶ στὸ στόμα ποὺ ὅλο γυρεύει νὰ μιλήσει
ϰρατῶ τὰ μάγουλα ποὺ ξεπέρασαν τὸ δέρμα.
Δὲν ἔχω ἄλλη δύναμη·
τὰ χέρια μου χάνουνται καὶ μὲ πλησιάζουν
ἀϰρωτηριασμένα.
| |
[pagina 80]
| |
3(Ik heb eens over T.S. Eliot het volgende gezegd:) ...Voor hem is de geschiedenis niet wat gestorven is, maar wat leeft. De geschiedenis: levend, aanwezig, eigentijds. De lezer van zijn poëzie verbaast zich misschien wanneer hij ineens... mevrouw Porter en mijnheer Evjenídis naast Tiresias ziet verschijnen. Maar dezelfde lezer heeft, wanneer hij Homerus leest, Odysseus naast zich, zonder zich ook maar enigermate te verbazen. En wanneer ik zeg ‘naast zich’, bedoel ik niet dat de lezer ‘een schrede terugdoet in het verleden’, maar dat hij Odysseus naast zich heeft - als Homerus hem tenminste iets doet - op hetzelfde moment dat hij uit het raam kijkend een oceaanstomer voorbij ziet varen... (Dokimés I, 40-1) Εἶναι παλιὸ τὸ λιμάνι, δὲ μπορῶ πιὰ νὰ περιμένω
οὔτε τὸ φίλο ποὺ ἔφυγε στὸ νησὶ μὲ τὰ πεῦϰα
οὔτε τὸ φίλο ποὺ ἔφυγε στὸ νησὶ μὲ τὰ πλατάνια
οὔτε τὸ φίλο ποὺ ἔφυγε γιὰ τ᾽ ἀνοιχτά.
Χαϊδεύω τὰ σϰουριασμένα ϰανόνια, χαϊδεύω τὰ ϰουπιὰ
νὰ ζωντανέψει τὸ ϰορμί μου ϰαὶ ν᾽ ἀποφασίσει.
Τὰ ϰαραβόπανα δίνουν μόνο τὴ μυρωδιὰ
τοῦ ἁλατιοῦ τῆς ἄλλης τριϰυμίας.
Ἂν τὸ θέλησα νὰ μείνω μόνος, γύρεψα
τὴ μοναξιά, δὲ γύρεψα μιὰ τέτοια ἀπαντοχή,
τὸ ϰομμάτιασμα τῆς ψυχῆς μου στὸν ὁρίζοντα,
αὐτὲς τὶς γραμμές, αὐτὰ τὰ χρώματα, αὐτὴ τὴ σιγή.
Τ᾽ ἄστρα τῆς νύχτας μὲ γυρίζουν στὴν προσδοϰία
τοῦ ᾽Οδυσσέα γιὰ τοὺς νεϰροὺς μὲς στ᾽ ἀσφοδίλια.
Μὲς στ᾽ ἀσφοδίλια σὰν ἀράξαμε ἐδῶ πέρα θέλαμε νὰ βροῦμε
τὴ λαγϰαδιὰ ποὺ εἶδε τὸν Ἄδωνι λαβωμένο.
III
De haven is oud, ik kan niet langer wachten
noch op de vriend die wegging naar het eiland met de dennen
noch op de vriend die wegging naar het eiland met de platanen
noch op de vriend die wegging de zee op.
Ik streel de roestige kanonnen, ik streel de riemen
om mijn lichaam tot leven te brengen, om het te doen besluiten.
De zeilen der schepen geven slechts de zilte geuren
van de andere storm.
Als ik alleen wilde zijn, zocht ik de eenzaamheid wel,
een dergelijk afwachten heb ik met gezocht,
het verbrokkelen van mijn ziel aan de horizon,
deze lijnen, deze kleuren, deze stilte.
De sterren van de nacht doen mij weerkeren naar de verwachting
van Odýsseus voor de doden tussen de asfodílen.
Tussen de asfodílen landden wij, omdat we
de vallei wilden vinden die Adónis gewond zag.
(Mithistorima IX)
| |
[pagina 81]
| |
4...De geestelijke erfenis van Griekenland is zo groot dat werkelijk niemand weet wie van al haar vertegenwoordigers men moet uitkiezen om te realiseren wat zij wil. Er zijn momenten dat wereldberoemde mensen haar in handen hebben, en er zijn momenten dat ze zich nestelt temidden der naamlozen, wachtend op het moment dat de grote namen weer zullen verschijnen. De les die men leert wanneer men de moeite neemt dit avontuur-zonder-einde in ogenschouw te nemen is een belangrijke. Dat het volkslied Homerus verheldert en Aeschylus aangevuld wordt door het volkslied, en dat alles zich afspelend in de gedachten van één en dezelfde mens, dat is geen geringe zaak... (Dokimés I, 462-3) Ὄπου ϰαὶ νὰ ταξιδέψω ἡ Ἑλλάδα μὲ πληγώνει.
Στὸ Πήλιο μέσα στὶς ϰαστανιὲς τὸ πουϰάμισο τοῦ Κενταύρου
γλιστροῦσε μέσα στὰ φύλλα γιὰ νὰ τυλιχτεῖ στὸ ϰορμί μου
ϰαθὼς ἀνέβαινα τὴν ἀνηφόρα ϰι᾽ ἡ θάλασσα μ᾽ ὰϰολουθοῦσε
ἀνεβαίνοντας ϰι᾽ αὐτὴ σὰν τὸν ὑδράργυρο θερμομέτρου
ὣς ποὺ νὰ βροῦμε τὰ νερὰ τοῦ βουνοῦ.
Στὴ Σαντορίνη ἀγγίζοντας νησιὰ ποὺ βουλιάζαν
ἀϰούγοντας νὰ παίζει ἕνα σουραύλι ϰάπου στὶς ἀλαφρόπετρες
μοῦ ϰάρφωσε τὸ χέρι στὴν ϰουπαστὴ
μιὰ σαῖτα τιναγμένη ξαφνιϰὰ
ἀπὸ τὰ πέρατα μιᾶς νιότης βασιλεμένης.
Στὶς Μυϰῆνες σήϰωσα τὶς μεγάλες πέτρες ϰαὶ τοὺς θησαυροὺς τῶν Ἀτρειδῶν
ϰαὶ πλάγιασα μαζί τους στὸ ξενοδοχεῖο τῆς ‘Ὡραίας Ἑλένης τοῦ Μενελάου’·
χάθηϰαν μόνο τὴν αὐγὴ ποὺ λάλησε ἡ Κασσάντρα
μ᾽ ἕναν ϰόϰορα ϰρεμασμένο στὸ μαῦρο λαιμό της.
Τί θέλουν ὅλοι αὐτοὶ ποὺ λένε
πὼς βρίσϰουνται στὴν Ἀθήνα ἤ στὸν Πειραιᾶ;
IV
Waar ik ook heen reis Hellas verwondt me.
In de Pélion tussen de kastanjebomen
gleed tussen de bladeren het hemd van de Centaúr
en wikkelde zich om mijn lichaam
terwijl ik de helling beklom en de zee mij volgde
ook zij stijgende als het kwik van de thermometer
totdat wij het water van de berg zouden vinden.
In Santoríni tastend naar eilanden die verzonken
luisterend naar een fluit spelend ergens bij het puimsteen
werd plotseling mijn hand aan het dolboord
vastgespiest door een pijl geschoten
vanuit de einden van een ondergegane jeugd.
In Mycéne hief ik de grote stenen op en de schatten der Atríden
en sliep met hen in het hotel ‘De schone Hélena van Meneláos’;
ze verdwenen pas in de morgen toen Kassándra kraaide
een haan hangend aan haar zwarte hals.
Wat willen al die mensen die zeggen
dat ze in Athene of in Piráeus zich bevinden...?
(Me ton trópo tou J.S., 1-19)
| |
[pagina 82]
| |
5...Diep in elke mens is een Homerus die zonder ophouden z'n eigen rapsodie fluistert. Hij is blind en ziet ons niet, en wij op onze beurt horen hem niet behalve op uiterst zeldzame ogenblikken. Hij spreekt het persoonlijk verdriet en het hoogst eigen verlangen uit van een ieder van ons, hij zoekt de terugkeer naar een wereld die niet die is waarin wij leven, hij tracht een antwoord te vinden op de vraag hoe we weer mensen kunnen worden... (Dokimés I, 212) Ο ΒΑΣΙΛΙΑΣ ΤΗΣ ΑΣΙΝΗΣ
Ἀσίνην τε...
ΙΛΙΑΔΑ
Κοιτάξαμε ὅλο τὸ πρωὶ γύρω γύρω τὸ ϰάστρο
ἀρχίζοντας ἀπὸ τὸ μέρος τοῦ ἴσϰιου ἐϰεῖ ποὺ ἡ θάλασσα
πράσινη ϰαὶ χωρὶς ἀναλαμπή, τὸ στῆθος σϰοτωμένου παγονιοῦ
μᾶς δέχτηϰε ὅπως ὁ ϰαιρὸς χωρὶς ϰανένα χάσμα.
Οἱ φλέβες τοῦ βράχου ϰατέβαιναν ἀπὸ ψηλὰ
στριμμένα ϰλήματα γυμνὰ πολύϰλωνα ζωντανεύοντας
στ᾽ ἄγγιγμα τοῦ νεροῦ, ϰαθὼς τὸ μάτι ἀϰολουθώντας τις
πάλευε νὰ ξεφύγει τὸ ϰουραστιϰὸ λίϰνισμα
χάνοντας δύναμη ὁλοένα.
Ἀπὸ τὸ μέρος τοῦ ἥλιου ἕνας μαϰρὺς γιαλὸς ὁλάνοιχτος
ϰαὶ τὸ φῶς τρίβοντας διαμαντιϰὰ στὰ μεγάλα τείχη.
Κανένα πλάσμα ζωντανὸ τ᾽ ἀγριοπερίστερα φευγάτα
ϰι᾽ ὁ βασιλιὰς τῆς Ἀσίνης ποὺ τὸν γυρεύουμε δυὸ χρόνια τώρα
V
DE KONING VAN ASÍNEGa naar voetnoot*
Asínin te...
Ílias'
We hebben de hele morgen van overal rond de burcht bekeken
beginnend aan de kant van de schaduw daar waar de zee
groen en zonder lichtglans, borst van een gedode pauw
ons opnam als de tijd zonder een enkele breuklijn.
De aderen van de rots daalden neer van hoog
vervlochten wingerdranken naakt met veel vertakking
bij het raken van het water tot leven komend, terwijl ons oog ze volgend
zocht te ontkomen aan het vermoeiend deinen
aldoor aan kracht verliezend.
Aan de kant van de zon een wijd en open strand
en het licht dat diamanten sleep op de hoge muren.
Geen enkel levend wezen, de wilde duiven weggevlogen
en de koning van Asíne naar wie wij nu al twee jaar zoeken
| |
[pagina 83]
| |
onbekend door allen vergeten zelfs door Homerus
één woord slechts in de Ílias en dat nog onzeker
hier neergeworpen als het gouden dodenmasker.
Je raakte het aan, bleef de klank je bij? Hol in het daglicht
als een droge kruik op losgewoelde aarde,
en hetzelfde geluid in de zee door onze riemen.
De koning van Asíne een leegte onder het masker
overal bij ons overal bij ons, onder een naam:
‘Asínin te... Asínin te...’
en zijn kinderen beelden
en zijn verlangens het fladderen van vogels en de wind
in de ruimtes van zijn gedachten en zijn schepen
gemeerd in een verdwenen haven,
onder het masker een leegte.
Achter de grote ogen de gewelfde lippen de lokken
in reliëf op het gouden hulsel van ons bestaan
een donkere vlek die zich voortbeweegt als een vis
in de vroege morgenstilte van de zee en je ziet hem:
een leegte overal bij ons.
En de vogel die wegvloog in de vorige winter
met gebroken vleugel
beschutting van leven,
en de jonge vrouw die wegging om te spelen
met de hondstanden van de zomer
en de schim die tsjirpend op zoek ging naar de onderwereld
en het landschap als een groot plataanblad meegesleurd in de bergstroom van de zon
met de oude monumenten en de droefenis van nu.
ἄγνωστος λησμονημένος ἀπ᾽ ὅλους ϰι᾽ ἀπὸ τὸν Ὅμηρο
μόνο μιὰ λέξη στὴν Ἰλιάδα ϰι᾽ ἐϰείνη ἀβέβαιη
ριγμένη ἐδῶ σὰν τὴν ἐντάφια χρυσὴ προσωπίδα.
Τὴν ἄγγιξες, θυμᾶσαι τὸν ἧχο της; ϰούφιο μέσα στὸ φῶς
σὰν τὸ στεγνὸ πιθάρι στὸ σϰαμμένο χῶμα·
ϰι᾽ ὁ ἴδιος ἧχος μὲς στὴ θάλασσα μὲ τὰ ϰουπιά μας.
Ὁ βασιλιὰς τῆς Ἀσίνης ἕνα ϰενὸ ϰάτω ἀπ᾽ τὴν προσωπίδα
παντοῦ μαζί μας παντοῦ μαζί μας, ϰάτω ἀπὸ ἕνα ὄνομα:
‘Ἀσίνην τε... Ἀσίνην τε...’
ϰαὶ τὰ παιδιά του ἀγάλματα
ϰι᾽ οἱ πόθοι του φτερουγίσματα πουλιῶν ϰι᾽ ὁ ἀγέρας
στὰ διαστήματα τῶν στοχασμῶν του ϰαὶ τὰ ϰαράβια του
ἀραγμένα σ᾽ ἄφαντο λιμάνι·
ϰάτω ἀπ᾽ τὴν προσωπίδα ἕνα ϰενό.
Πίσω ἀπὸ τὰ μεγάλα μάτια τὰ ϰαμπύλα χείλια τοὺς βοστρύχους
ἀνάγλυφα στὸ μαλαματένιο σϰέπασμα τῆς ὕπαρξής μας
ἕνα σημεῖο σϰοτεινὸ ποὺ ταξιδεύει σὰν τὸ ψάρι
μέσα στὴν αὐγινὴ γαλήνη τοῦ πελάγου ϰαὶ τὸ βλέπεις:
ἕνα ϰενὸ παντοῦ μαζί μας.
Καὶ τὸ πουλὶ ποὺ πέταξε τὸν ἄλλο χειμώνα
μὲ σπασμένη φτερούγα
σϰήνωμα ζωῆς,
ϰι᾽ ἡ νέα γυναίϰα ποὺ ἔφυγε νὰ παίξει
μὲ τὰ σϰυλόδοντα τοῦ ϰαλοϰαιριοῦ
ϰι᾽ ἡ ψυχὴ ποὺ γύρεψε τσιρίζοντας τὸν ϰάτω ϰόσμο
ϰι᾽ ὁ τόπος σὰν τὸ μεγάλο πλατανόφυλλο ποὺ παρασέρνει ὁ χείμαρρος τοῦ ἥλιου
μὲ τ᾽ ἀρχαῖα μνημεῖα ϰαὶ τὴ σύγχρονη θλίψη.
| |
[pagina 84]
| |
En de dichter vertraagt zijn tred kijkend naar de rotsen en vraagt zich af
bestaan ze waarlijk
temidden van deze gebroken lijnen scherpe randen holten en rondingen
bestaan ze waarlijk
hier waar de wegen van regen wind en slijtage elkaar ontmoeten
bestaan ze, de beweging van het gelaat, de gestalte van de tederheid
van hen die op zo vreemde wijze vervaagden binnen ons leven
van hen waarvan niets bleef dan schaduwen van golven en gedachten met de eindeloosheid van de zee
of nee wellicht is er niets gebleven dan alleen het gewicht
nostalgisch verlangen naar het gewicht van een levend bestaan
daar wij nu toeven, onwezenlijk, meebuigend
als de takken van een schrikwekkende wilg opeengehoopt in altijd durende wanhoop
terwijl de gele stroom ontwortelde rietstengels langzaam meevoert in de modder
beeld van een gestalte die versteende door het besluit tot eeuwigdurende bitterheid.
De dichter een leegte.
Schilddragend verhief zich de zon al strijdend
en uit de diepte van de grot kwam een vleermuis opgejaagd
en stootte op het licht als een pijl op het schild:
‘Asínin te... Asínin te...’ Was dat dan de honing van Asíne
die wij met zoveel aandacht zoeken op deze akrópolis
even soms met onze vingers zijn spoor op de rotsen rakend.
(O vasiliás tis Asinis, Imeroloyo katastrómatos I)
Κι᾽ ὁ ποιητὴς ἀργοπορεῖ ϰοιτάζοντας τὶς πέτρες ϰι᾽ ἀναρωτιέται
ὑπάρχουν ἄραγε
ἀνάμεσα στὶς χαλασμένες τοῦτες γραμμὲς τὶς ἀϰμὲς τὶς αἰχμὲς τὰ ϰοῖλα ϰαὶ τὶς ϰαμπύλες
ὑπάρχουν ἄραγε
ἐδῶ ποὺ συναντιέται τὸ πέρασμα τῆς βροχῆς τοῦ ἀγέρα ϰαὶ τῆς φθορᾶς
ὑπάρχουν, ἡ ϰίνηση τοῦ προσώπου τὸ σχῆμα τῆς στοργῆς
ἐϰείνων ποὺ λιγόστεψαν τόσο παράξενα μὲς στὴ ζωή μας
αὐτῶν ποὺ ἀπόμειναν σϰιὲς ϰυμάτων ϰαὶ στοχασμοὶ μὲ τὴν ἀπεραντοσύνη τοῦ πελάγου
ῆ μήπως ὄχι δὲν ἀπομένει τίποτε παρὰ μόνο τὸ βάρος
ἡ νοσταλγία τοῦ βάρους μιᾶς ὕπαρξης ζωντανῆς
ἐϰεῖ ποὺ μένουμε τώρα ἀνυπόστατοι λυγίζοντας
σὰν τὰ ϰλωνάρια τῆς φριχτῆς ἰτιᾶς σωριασμένα μέσα στὴ διάρϰεια τῆς ἀπελπισίας
ἐνῶ τὸ ρέμα ϰίτρινο ϰατεβάζει ἀργὰ βοῦρλα ξεριζωμένα μὲς στὸ βοῦρϰο
εἰϰόνα μορφῆς ποὺ μαρμάρωσε μὲ τὴν ἀπόφαση μιᾶς πίϰρας παντοτινῆς.
Ὁ ποιητὴς ἕνα ϰενό.
Ἀσπιδοφόρος ὁ ἥλιος ἀνέβαινε πολεμώντας
ϰι᾽ ἀπὸ τὸ βάθος τῆς σπηλιᾶς μιὰ νυχτερίδα τρομαγμένη
χτύπησε πάνω στὸ φῶς σὰν τὴ σαῖτα πάνω στὸ σϰουτάρι:
‘Ἀσίνην τε Ἀσίνην τε...’ Νά ᾽ταν αὐτὴ ὁ βασιλιὰς τῆς Ἀσίνης
ποὺ τὸν γυρεύουμε τόσο προσεχτιϰὰ σὲ τούτη τὴν ἀϰρόπολη
γγίζοντας ϰάποτε μὲ τὰ δάχτυλά μας τὴν ἁφή του πάνω στὶς πέτρες.
| |
[pagina 85]
| |
VI
...
En als ik tot je spreek in sprookjes en gelijkenissen
is het omdat 't dan zoeter is om te horen, want de verschrikking
is niet in woorden te vangen, ze lééft
en gaat voort zonder spreken;
sijpelt des daags, sijpelt in de droom
de pijn die de ellende in herinnering brengt.
...
(Teleftéos stathmós 83-4, Imeroloyo katastrómatos II)
Κι᾽ ἂ σοῦ μιλῶ μὲ παραμύθια ϰαὶ παραβολὲς
εἶναι γιατὶ τ᾽ ἀϰοῦς γλυχότερα, ϰι᾽ ἡ φρίϰη
δὲν ϰουβεντιάζεται γιατὶ εἶναι ζωντανὴ
γιατὶ εἶναι ἀμίλητη ϰαὶ προχωράει·
Στάζει τὴ μέρα στάζει ατὸν ὕπνο
μνησιπήμων πόνος.
| |
6...Soms moet ik aan Aeschylus denken, niet de Titaan of de cyclopische figuur die men van hem pleegt te maken, maar de mens die heel dichtbij ons is in zijn voelen en in zijn wijze van uitdrukken, een mens die de natuurlijke verschijnselen accepteert of erop reageert net als wij allemaal. Ik denk aan de werking van de gerechtigheid zoals hij die laat zien. Die onlosmakelijke binding tussen Hubris en Atè, tussen overmoed en verblinding, waarvan je niet weet of het alleen een ethische wet is, of ook een fysische. Honderd jaren eerder geloofde de Milesiër Anaximander dat de stoffelijke dingen door middel van een slijtageproces betalen voor het onrecht dat ze doen door de orde van de tijd te doorbreken. En later zei Heraclitus: ‘De zon mag zijn grenzen niet overschrijden; als hij dat wel doet, dan zullen de Wraakgodinnen, de helpers van het recht, hem weten te vinden’... (Dokimés II, 55) VII
Ik weet dat ze niet weten, maar ik
die al zovele malen de weg gevolgd heb
van de moordenaar naar de vermoorde
van de vermoorde naar de afrekening
en van de afrekening naar de volgende moord,
betastend
het onuitputtelijke purper
die avond van de terugkeer
Ξέρω πὼς δὲν ξέρουν, ἀλλὰ ἐγὼ
ποὺ ἀϰολούθησα τόσες φορὲς
τὸ δρόμο ἀπ᾽ τὸ φονιὰ στὸ σϰοτωμένο
ἀπὸ τὸ σϰοτωμένο στὴν πληρωμὴ
ϰι᾽ ἀπὸ τὴν πληρωμὴ στὸν ἄλλο φόνο,
ψηλαφώντας
τὴν ἀνεξάντλητη πορφύρα
τὸ βράδι ἐϰεῖνο τοῦ γυρισμοῦ
| |
[pagina 86]
| |
toen de Fúriën begonnen te fluiten
in het schrale groen -
heb ik gezien de slangen en de adders
kruiselings verstrengeld op het boze geslacht
ons lot.
(Mikines 20-32, Yimnopedia)
ποὺ ἄρχισαν νὰ σφυρίζουν οἱ Σεμνὲς
στὸ λιγοστὸ χορτάρι -
εἴδα τὰ φίδια σταυρωτὰ μὲ τὶς ὀχιὲς
πλεγμένα πάνω στὴν ϰαϰὴ γενιὰ
τὴ μοίρα μας.
| |
7Kíchli, lijster...Laten wij ons nu eens voorstellen dat hij die ‘ik’ zegt in het gedicht ‘Kichli’ een zekere... Odysseus is. Mogelijk heeft dat bovendien nog het voordeel dat het ons in gedachten brengt dat de mensen der instabiliteit, wier leven zich afspeelt temidden van rondzwervingen en oorlogen..., dat die zich altijd bewegen tussen dezelfde monsters en dezelfde verlangens... (Dokimés II, 21-2) | |
8...Het huis van Circe is het eerste huis dat Odysseus ziet na alle ellende die hij doorstaan heeft. Het betekent voor hem de eerste warmte, het eerste genot dat hij ontmoet... Odysseus verheugt zich daarin. In hoeverre en hoe hij zich verheugt weten we niet, want zijn geest houdt zich bezig met andere dingen: zijn eigen huis. Zou je niet graag dat eigen huis het licht willen noemen? Hier is waar ‘Kichli’ begint... (Dokimés II. 33-4) VIII
....
Ik hoorde de stem
terwijl ik in zee keek om een schip te kunnen zien
dat men jaren geleden hier had doen zinken;
‘Lijster’ heette het; een klein wrak; de masten,
gebroken, golfden scheef de diepte in, als vangarmen
of een herinnering aan dromen: het toonde zijn kiel
als de verbleekte bek van een grote dode walvis
vervaagd in het water. Grote rust rondom.
Ἄϰουσα τὴ φωνὴ
ϰαθὼς ἐϰοίταζα στὴ θάλασσα νὰ ξεχωρίσω
ἕνα ϰαράβι ποὺ τὸ βούλιαξαν ἐδῶ ϰαὶ χρόνια·
τό ᾽λεγαν ‘Κίχλη’ ἕνα μιϰρὸ ναυάγιο· τὰ ϰατάρτια,
σπασμένα, ϰυματίζανε λοξὰ στὸ βάθος, σὰν πλοϰάμια
ῆ μνήμη ὀνείρων, δείχνοντας τὸ σϰαρί του
στόμα θαμπὸ ϰάποιου μεγάλου ϰήτους νεϰροῦ
σβησμένο στὸ νερό. Μεγάλη ἁπλώνουνταν γαλήνη.
| |
[pagina 87]
| |
En andere stemmen volgden langzaam op hun beurt
een zwak en dorstig fluisteren
dat kwam van de andere kant van de zon, de donkere;
het leek of ze wat bloed wilden drinken, een druppel;
het waren bekende stemmen maar ik kon ze niet onderscheiden.
Toen kwam de stem van de oude man; ik voelde hem
vallen in het hart van de dag
rustig, haast onbewogen:
‘En als gij mij veroordeelt tot het drinken van vergif, dank ik U;
uw recht zal mijn recht zijn; waar moet ik heen
dwalend door vreemde landen, een ronde steen?
De dóód verkies ik;
wie de betere bestemming heeft weet God alleen.’
Landen van de zon en gij verdraagt het niet de zon te zien
Landen van de mens en gij verdraagt het niet de mens te zien.
....
(Kíchli III, 4-26)
Κι᾽ ἄλλες φωνὲς σιγὰ σιγὰ μὲ τὴ σειρά τους
ἀϰολουθήσαν· ψίθυροι φτενοὶ ϰαὶ διψασμένοι
ποὺ βγαίναν ἀπὸ τοῦ ἥλιου τ᾽ ἄλλο μέρος, τὸ σϰοτεινό·
θά ᾽λεγες γύρευαν νὰ πιοῦν αἷμα μιὰ στάλα·
εἴτανε γνώριμες μὰ δὲν μπορούσα νὰ τὶς ξεχωρίσω.
Κι᾽ ἦρθε ἡ φωνὴ τοῦ γέρου, αὐτὴ τὴν ἔνιωσα
πέφτοντας στὴν ϰαρδιὰ τῆς μέρας
ἥσυχη, σὰν ἀϰίνητη:
‘Κι᾽ ἂ μὲ διϰάσετε νὰ πιῶ φαρμάϰι, εὐχαριστῶ·
τὸ δίϰιο σας θά ᾽ναι τὸ δίϰιο μου· ποῦ νὰ πηγαίνω
γυρίζοντας σὲ ξένους τόπους, ἕνα στρογγυλὸ λιθάρι.
Τὸ θάνατο τὸν προτιμῶ·
ποιὸς πάει γιὰ τὸ ϰαλύτερο ὁ θεὸς τὸ ξέρει’.
Χῶρες τοῦ ἥλιου ϰαὶ δὲν μπορεῖτε ν᾽ ἀντιϰρίσετε τὸν ἥλιο.
Χῶρες τοῦ ἀνθρώπου ϰαὶ δὲν μπορεῖτε ν᾽ ἀντιϰρίσετε τὸν ἄνθρωπο.
| |
9...‘En je ziet het licht van de zon,’ zoals de ouden zeiden. Als ik die zin analyseerde, zou ik kunnen reiken tot de diepste gronden van de liefde. Maar om te zeggen wat je wilt zeggen moet je een andere taal scheppen en die jaar aan jaar voeden met alles watje hebt liefgehad, watje hebt verloren, watje nooit meer terug zult vinden... (Méres tou 1945-1951, 40) | |
10...Ik herinner me die dagen op Poros, en m'n ongeduld wanneer ik hoorde: ‘Oh, wat mooi! Schitterend! Prachtig!’ Wanneer ik dan 's avonds de krant las was 't alsof ik een afschuwelijke wond open- | |
[pagina 88]
| |
legde. Dat licht en die wond. Die tegenstelling tussen het licht van de dag en de menselijke ellende die je diep in je hart raakt: het huwelijk van hemel en hel, dat was wat een mooie dag betekende. Je moet wel heel levend zijn en je ribben hebben gebroken op vele Symplegaden om dat te kunnen verwerken. Je moet het leven liefgehad hebben als een mens die hoe oud hij ook is, het kind in zich bewaard heeft dat hij eens was... (Méres tou 1945-1951, 92) | |
11...Er speelt zich een drama af van het bloed, tussen het licht en de zee, hier rond om ons heen, dat slechts weinigen bemerken... Er speelt zich een drama af van het bloed... dat mogelijk hij begint te zien die voelt dat er zich achter het grijs en het gouden weefsel van de attische zomer een schrikwekkend zwart bevindt; die voelt dat wij allemaal zonder uitzondering speelgoed zijn van dat zwart. De verhalen die wij lezen over de Atriden of de Labdakiden maken enigermate duidelijk wat ik voel. De attische tragedie, het hoogste poëtische beeld van die gesloten wereld die in een gedurige strijd gewikkeld is om te leven en adem te halen in die smalle streep van licht, zonder hoop ooit gered te worden van de ondergang... (Méres tou 1945-1951, 42) | |
12...(Laten wij ophouden met onze explicaties:) we zijn gekomen bij het Licht. En het licht, dat legt men niet uit, dat ziet men... (Dokimés II, 56) IX
....
Engelachtig en zwart, licht,
lachen van de golven op de wegen der zee,
een lachen met tranen,
de oude smekeling,
[Grieks]
Ἀγγελιϰὸ ϰαὶ μαῦρο, φῶς,
γέλιο τῶν ϰυμάτων στὶς δημοσιὲς τοῦ πόντου,
δαϰρυσμένο γέλιο,
σὲ βλέπει ὁ γέροντας ἱϰέτης
| |
[pagina 89]
| |
[Nederlands]
voortschrijdend over de onzichtbare stenen,
ziet je, weerspiegeld in zijn bloed
dat Eteokles en Polyneikes baarde.
Engelachtig en zwart, dag;
de wrange geur van de vrouw die de gevangene vergiftigt
stijgt op uit de golf een frisse twijg getooid met druppels.
Zing kleine Antigone, zing, zing...
ik spreek je niet van vroeger, ik spreek over de liefde;
sier je haren met de dorens van de zon,
duister meisje;
het hart van de Schorpioen ging onder,
de tiran in de mens is verdwenen,
en alle dochters van de zee, Nereïden, Graeën
haasten zich naar de schittering van de uit schuim geborene;
wie nooit heeft liefgehad zal liefhebben
in het licht;
en je bent
in een groot huis met vele open vensters
rennend van kamer naar kamer, niet wetend uit welk eerst te kijken
want de pijnbomen zullen verdwijnen
en de weerspiegelde bergen en het kwelen van de vogels,
de zee zal zich legen, versplinterd glas, van noord naar zuid
je ogen zullen zich legen van het licht van de dag
zoals plotseling en alle tezamen de cicaden zwijgen.
(Kíchli III, 56-18)
[Grieks]
πηγαίνοντας νὰ δρασϰελίσει τὶς ἀόρατες πλάϰες
ϰαθρεφτισμένο στὸ αἶμα του
ποὺ γέννησε τὸν Ἐτεοϰλὴ ϰαὶ τὸν Πολυνείϰη.
Ἀγγελιϰὴ ϰαὶ μαύρη, μέρα·
ἡ γλυφὴ γέψη τῆς γυναίϰας ποὺ φαρμαϰώνει τὸ φυλαϰισμένο
βγαίνει ἀπ᾽ τὸ ϰῦμα δροσερὸ ϰλωνάρι στολισμένο στάλες.
Τραγούδησε μιϰρὴ Ἀντιγόνη, τραγούδησε, τραγούδησε...
δὲ σοῦ μιλῶ γιὰ περασμένα, μιλῶ γιὰ τὴν ἀγάπη·
στόλισε τὰ μαλλιά σου μὲ τ᾽ ἀγϰάθια τοῦ ἥλιου,
σϰοτεινὴ ϰοπέλλα·
ἡ ϰαρδιὰ τοῦ Σϰορπιοῦ βασίλεψε,
ὁ τύραννος μέσα ἀπ᾽ τὸν ἄνθρωπο ἔχει φύγει,
ϰι᾽ ὅλες οἱ ϰόρες τοῦ πόντου, Νηρηίδες, Γραῖες
τρέχουν στὰ λαμπυρίσματα τῆς ἀναδυομένης·
ὅποιος ποτέ του δὲν ἀγάπησε θ᾽ ἀγαπήσει,
στὸ φῶς·
ϰαὶ εἶσαι
σ᾽ ἕνα μεγάλο σπίτι μὲ πολλὰ παράθυρα ἀνοιχτὰ
τρέχοντας ἀπὸ ϰάμαρα σὲ ϰάμαρα, δὲν ξέροντας ὰπὸ ποῦ
νὰ ϰοιτάξεις πρῶτα,
γιατὶ θὰ φύγουν τὰ πεῦϰα ϰαὶ τὰ ϰαθρεφτισμένα βουνὰ ϰαὶ
τὸ τιτίβισμα τῶν πουλιῶν
θ᾽ ἀδειάσει ἡ θάλασσα, θρυμματισμένο γυαλί, ἀπὸ βοριὰ
ϰαὶ νότο
θ᾽ ἀδειάσουν τὰ μάτια σου ἀπ᾽ τὸ φῶς τῆς μέρας
πὼς σταματοῦν ξαφνιϰἀ ϰι᾽ ὅλα μαζὶ τὰ τζιτζίϰια.
X
Hier eindigen de werken van de zee, de werken van de liefde.
Zij die eens zullen leven hier waar wij eindigen
als ooit in hun herinnering het bloed verdonkert
en opwelt
laten zij ons niet vergelen, de zwakke zielen tussen de asfodülen,
laten zij de hoofden der slachtoffers naar de Erebos wenden:
Wij die niets hadden zullen hun de vrede leren.
(Mithistorima XXIV)
Ἐδῶ τελειώνουν τὰ ἔργα τῆς θάλασσας τὰ ἔργα τῆς ἀγάπης.
Ἐϰεῖνοι ποὺ ϰάποτε θὰ ζήσουν ἐδῶ ποὺ τελειώνουμε
ἂν τύχει ϰαὶ μαυρίσει στὴ μνήμη τους τὸ αἷμα ϰαὶ ξεχειλίσει
ἂς μὴ μᾶς ξεχάσουν, τὶς ἀδύναμες ψυχὲς μέσα στ᾽ ἀσφοδίλια,
ἂς γυρίσουν πρὸς τὸ ἔρεβος τὰ ϰεφάλια τῶν θυμάτων:
Ἐμεῖς ποὺ τίποτε δὲν εἴχαμε θὰ τοὺς διδάξουμε τὴ γαλήνη.
|
|