| |
| |
| |
Nederlandse poëzie
| |
| |
Tien gedichten
P.J. Donnee
Lang weekend
1 (vrijdag)
of uit romantische hang naar het verleden,
waar de oorsprong ligt van het bestaan.
Ik had beter moeten weten.
de weg naar het ouderlijk huis.
2 (zaterdag)
De herinnering bleef steken
in een droge opsomming van zaken:
waarmee de wereld van kleur kon veranderen,
het fluorescerende Mariabeeldje
het maanlicht gevangen scheen.
| |
| |
langs de plaatsen van de jeugd
de versmalde weg naar school,
een ineengeschrompeld speelveld.
En toch was dit huis eens mijn moeder,
en deze straat mijn vriend.
3 (zondag)
op zijn immerdurende herhaling,
op zijn immerdurende vervorming
En de bomen langs de Napoleonsbaan,
de kortstondige echo's van een auto,
en sloten zich klein in elkaar
in de achteruitkijkspiegel.
Ik keerde terug naar huis.
Ik ritste een verleden dicht.
| |
Harmonieleer
verrijst een mandarijnvormige wolk.
Slechts door haar standvastigheid
bewijst zij dat zij de maan is.
schroeit een granaatappel
in de vloeipapieren hemel.
Een prent uit een verloren kinderboek
een man, aan het eind van de wereld,
door een koepel van aquamarijn
en aanschouwt de harmonie der sferen.
| |
| |
| |
Een dag aan zee
1
Langs de waterlijn trippelen strandlopers,
haastig op zoek naar voedsel.
Een etherische zeevinger lijkt te verwijzen
naar onze herkomst uit het water.
En hoog op de vloedlijn liggen inktvisschilden,
geschikt om de kalkbehoefte van vogels te stillen,
als stukjes van een afgebrokkelde wolk,
en weer meer naar de zee,
onder een pekzwarte wade,
telkens weer door het water omhangen
met een witte affodillenkrans
2
En als had de wind bladzijden
uit een ongeschreven boek gewaaid
is de adamanten schittering van de zee,
| |
| |
| |
Het luchtpenseel
Achterover in het hoge gras
langs de oever van de Maas.
Het perspectief dompelt mijn tenen
in het reflecterende water.
Tussen windhalm en windhalm
glijdt een zeilboot voorbij
duikt een straaljager op,
zoals ik mij hem heb voorgesteld.
trekt hij een streep van condens
op het ijle luchtpostpapier.
een geest van lavendelzeep aan,
dat ik op de immense lijn
zoals ik mij hem heb voorgesteld
in de geretoucheerde wolken,
in de naar saffier vervloeiende letters
| |
Husteron proteron
en zag je voor het eerst.
had ik al afscheid genomen.
Ik kijk nog vaak naar je om.
| |
| |
| |
De weg
Een watersnip zwemt uiterst voorzichtig
het oppervlak van de Maas uiteen.
Maar de rivier ontsluit zich niet.
Haar antwoord is een vredesteken
dat langzaam naar de kanten kruipt.
Achter het goudverzonken vensterglas
lijken de zon en de lucht te wonen.
En een kleine stip treedt binnen
in deze lichtwoning van Aton.
| |
Treurende lantaarns
Banden vormen verdwijnende rails
in het nat van het wegdek.
maar je weet het niet zeker;
een heimwee kwelt je zo zeer.
En de ruitenwissers zoemden
toen jij een laatste lichtceldeur
Langs de kanten treurden de lantaarns,
|
|