De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 118]
| |
Momentopname
| |
[pagina 119]
| |
oudste te spreken, de oudste die nog maar net drieëntwintig is geweest, zij entameert het gesprek op dat ene onbewaakte moment als de drie vrouwen heel even alleen op de divan blijven, enige minuten na middernacht. Van de aanwezigen zijn er maar weinig die elkaar kennen (wanneer mensen zich voorstellen versta je de namen zowat nooit), ze klonteren in aparte groepjes bij elkaar, en hoe gaat zoiets, iemand zegt waarom zouden we Z. niet eens bellen en dan blijkt dat Z. wel thuis is, maar bezoek heeft, wat dondert dat nou, kom maar en breng je aanhang mee, en misschien zouden we ook nog even langs X. kunnen gaan die vrijgezel is, of, liever gezegd, gescheiden, maar nu alleen leeft, en die man, die heeft toch zo'n gave hi-fi toren, met een bandrecorder, een pick-up en massa's banden en platen, we nemen flessen wijn en brandewijn mee, eventueel ook cognac, want je weet, er zijn lui die alleen daarvan houden, en dan komt Mártika op het lumineuze idee dat een mens ook wel moet eten en zij stelt voor om kookworst en brood te kopen en nu klitten ze dan allemaal hier bij elkaar en ze voelen zich redelijk, de discussie loopt lekker, de drie mannen staan maar daar te staan met dat glas in de hand (de gastheer en een jongeman, een of andere docent van de universiteit, plus een knaap, opvallend knap van uiterlijk, die in de horeca werkzaam is, zijn talen spreekt en heel wat beroemde kunstenaars persoonlijk zegt te kennen), het gaat over het einddoel van ons bestaan en iedereen heeft daar zo zijn eigen mening over, zozeer zelfs dat ze vergeten te drinken, en de drie meisjes op de divan eveneens vergeten, waar de oudste met de blonde haren nu net vraagt (op het moment dat ze alleen zijn) wat voor merk pil de twee anderen gebruiken, tot haar ongeluk is zij namelijk de hare vergeten, ze heeft het doosje ergens laten liggen, met pillen merk Bisecurin (waar dat gebeurd is zegt ze niet en de twee anderen vragen er ook niet naar), ze kan ze morgen pas gaan halen en ze is o zo bang om één dag over te slaan, misschien dat ze van iemand er eentje kan lenen; ze heeft het over lenen, dat is best, zegt de jongste, een rijzig meisje met bruine haren, ze studeert letteren en wijsbegeerte, weliswaar neemt ze ook de pil, maar ze heeft niets in voorraad, voor even lenen, nee, dat kan natuurlijk wel, we maken een afspraak en dan krijg ik het van je terug; nerveus scharrelt de hond tussen al die benen, plotseling likt hij aan de hand van het middelste meisje, zij is eenentwintig en onlangs getrouwd (haar man staat daar naast de boekenkast te kletsen, de vent die in de horeca werkt), het is een klein vrouwtje met bruin haar en een kinderge- | |
[pagina 120]
| |
zicht, je zou haar nog geen zeventien geven, kennelijk is haar lichaamsgeur vertrouwenwekkend, want de hond geeft haar een lik en laat ook zijn kop even op haar knieën rusten, dan loopt hij verder en blijft achter de mannen staan, zijn baas is daar, die benen zijn hem wel bekend, de hond wordt rustig, hij gaat achter het groepje liggen en luistert naar de geluiden, de bandrecorder wasemt jazz uit, een prachtopname, een Nederlandse formatie, ze spelen cool, nu neemt de docent het woord, de natuurkunde kent geen vooruitgang, het universum stevent met de snelheid van een explosie op de totale vernietiging af, aangezien het uit splijtstoffen bestaat, we zijn getuige van een permanente atoomontploffing, de elementen, lichter dan ijzer, wat hun atoomgewicht betreft, voegen zich samen, en alles wat zwaarder is, splijt, ‘totdat het al volraakt en alles afkoelt en er niets overblijft dan de neutrale afvalstoffen’, zoals ook de dichter het al vooruitgezien heeft, inderdaad, slechts het ijzer blijft, het ferrum, geheel afgekoeld en onbeweeglijk, terwijl op de divan de jongste vrouw, de rijzige studente met de bruine ogen, opmerkt dat de arts haar de pil na haar abortus had voorgeschreven. Ze reikt naar achteren om haar tasje te pakken, ze graait naar de pil, terwijl de twee anderen haar dekken, zodat de mannen niks kunnen zien, niet dat ze zich er voor schamen, alleen is het hún zaak, geen ander heeft er wat mee te maken, trouwens, de mannen zijn er ook niet nieuwsgierig naar, want die zijn net met het perspectief van het menselijk zijn bezig, en dit thema veroorzaakt een aangenaam soort huivering in de plezierige flat, in het prettige halfduister, met al die lekkere drankjes er bij, onder het voortkabbelen van die fijne achtergrondmuziek, en de meisjes, die zitten binnen handbereik, en zo te zien kunnen ze het uitstekend met elkaar vinden, ze doen geen enkele poging om het spannende mannengesprek op dit gezellige uur te verstoren, enige minuten na middernacht. Nee, de drie meisjes volgen met hun blik het witte tabletje dat nu van het ene tasje naar het andere verhuist; ik ben van tevoren in slaap gevallen, zegt plotseling de rijzige studente, terwijl ze de pil doorgeeft, en ze lacht heel zachtjes, ik ben niet onder narcose gebracht, zegt de andere, het blonde meisje, maar de studente wuift haar opmerking weg, daar heb ik het toch niet over, ik ben van tevoren puur van de zenuwen in slaap gesukkeld, in de kamer van de dokter, zelf ook een vrouw; de jonge echtgenote met het bruine haar mengt zich vooralsnog niet in het gesprek, ze maakt met haar tong zachte klakgeluiden, zo probeert ze de hond terug te lokken; het is een half jaar | |
[pagina 121]
| |
geleden gebeurd, zegt de studente, ik wou helemaal geen kind, hoe zou ik dat ook kunnen in mijn omstandigheden, nee, ze twijfelde er geen moment aan of ze het zou laten weghalen, toch, toen het al zeker was kreeg ze ineens hysterische aanvallen, ze zat almaar te janken en ondertussen was ze als de dood dat haar vriend haar gedrag verkeerd zou interpreteren, dat ze hem op die manier kwijt zou raken, en daar was ze bang voor, niet voor de ingreep, ze wist niet eens wat haar overkwam, het was voor haar de eerste keer dat ze door een vrouwenarts onderzocht werd en daarom sukkelde ze toen in slaap, van vermoeidheid en nervositeit, daar de dokter met wie ze persoonlijk bevriend waren haar in haar eigen kamer had laten liggen om haar te vrijwaren voor de dwaze stemmingmakerij die gewoonlijk tussen vrouwen in de gemeenschappelijke ziekenzalen aan de gang is, en toen ze haar kwam halen zag ze dat ze op de onderzoekstafel lag te maffen als een kleine snotneus en toen had ze daar ontzettend om moeten lachen en zij schaamde zich dood, terwijl het toch zo'n natuurlijke zaak is, remmingen in je hersenschors, een zelfverdedigingsmechanisme van het lichaam, daartegenover bleek ze tijdens de operatie tekeer gegaan te zijn als een gek, ze schreeuwde dat het pijn deed en ze vloekte als een ketter, naar de dokter naderhand verteld had, maar zelf wist ze nergens van. Het blonde meisje werd niet onder narcose gebracht; de ingreep vond plaats op het platteland, zegt ze, in een ziekenhuis waar de arts geen verdoving wou toepassen, hij had een andere methode, alleen de naald deed pijn die diep in de baarmoeder gedreven werd, die pijn was gruwelijk, de rest, ja, die had ze uiteraard ook gevoeld, dat deed wel geen pijn meer, toch voelde ze nog heel wat, hoe zou je ook niks kunnen voelen terwijl je met kille stukken metaal langzaam uiteengewrikt wordt en men je baarmoederwand met een scherpe lepel schoonkrabt, zij meende haar weefsels gewoon te horen knersen, nadien had ze met die gozer gebroken, het was een klootzak, hij zei dat het háár zaak was, het zat tenslotte in háár buik, mij best, zei ze toen en worstelde zich vervolgens heel alleen door al die verschrikkingen heen; haar geval was toch enigszins anders, aldus de jongste, de studente, daar haar relatie met haar vriend op zich best goed was had ze er niet eens aan gedacht dat ze dat kind ook wel eens uit zou kunnen dragen en toch, toen het haar te binnen schoot dat ze met vijfendertig een grote dochter of zoon van zestien zou kunnen hebben barstte ze in snikken uit en ze bleef snikken tot het moment van de ingreep, haar vriend dacht dat ze het kind toch had willen hou- | |
[pagina 122]
| |
den, hij snapte niet dat ze juist huilde omdat ze heel goed besefte dat dat onmogelijk was, zij was bang dat hij zou denken dat ze hem wilde chanteren en alleen om die reden zo'n stennis maakte; toen was de beurt weer aan het blonde meisje, zij had dezelfde avond nog vanuit de portiersloge van het ziekenhuis om een taxi gebeld, ja, nou deed ze er wat luchthartig over, want de hele zaak was al zo lang achter de rug, ze belde dus een taxi en ging thuis meteen naar bed en haar moeder zat de hele avond op haar te vitten, ze was een lui kreng, haar moeder wou absoluut niet geloven dat ze koppijn had (dat was de smoes en ze weigerde om uit bed te komen, haar met het avondeten te helpen, de tafel te dekken en af te wassen), ze gaf haar bijna een draai om de oren, zij en haar vader scholden haar om beurten de huid vol, toen kreeg ze pas goed een hekel aan dat mens, niet vanwege die scène, maar omdat ze haar niet kon vertellen, dat zij haar zo hadden opgevoed, omdat er thuis een sfeer hing die het maakte dat je niet anders kón dan liegen en dat is wat ze haar moeder nooit meer kon vergeven (zou zij zelf ooit een dochter krijgen, verklaart ze resoluut, dan zal ze die zo opvoeden dat ze zich niet schroomt om zich met haar problemen tot haar te wenden, krijgt ze zo'n soort ongelukje dan brengt ze haar zelf naar de dokter en ook zal ze haar de volgende dag niet naar d'r werk laten gaan, zij, namelijk, zij ging de volgende dag wél meteen naar haar werk, ze kon nauwelijks een voet verzetten, haar hele apparaat van binnen deed verschrikkelijk zeer), toen nam ze zich voor om naar Boedapest te trekken, iets wat ze ook deed, ze gaat dan ook van d'r leven niet meer naar dat gat terug, voegt ze er aan toe, terwijl ze gaat staan en zich uitrekt, ze heeft een fraai figuur, je ziet dat ze veel aan sport doet, en de ander, de studente, zegt even niets, ze heeft ook nog wat te vertellen, maar ze zou de ander niet willen overbluffen, haar vriend had namelijk drie dagen lang aan haar bed gezeten, in wezen is hij verschrikkelijk aardig, ze zijn dan ook nog steeds bij elkaar en zij beseft dat het blonde meisje wellicht niet eens zou begrijpen wat ze nog meer zou willen zeggen; zij is heel flink, goed tegen het leven opgewassen, ofschoon ze ook heel wat rottigheid heeft meegemaakt, dat blijkt nu; de hond zit weer voor ze, want de derde vrouw, die met dat kindergezicht en die bruine haren, heeft net zo lang met haar tong zitten klakken tot hij haar in de gaten kreeg en er aan kwam slenteren; nu vlijt hij zijn kop weer tegen haar knieën en laat met gesloten ogen toe dat de jonge vrouw hem streelt en aan zijn oortjes frunnikt. En nu zegt zij, de jonge vrouw met de bruine | |
[pagina 123]
| |
haren, wier echtgenoot daar aan de overkant bij de boekenkast staat, ze zegt, terwijl ze over de kruin van de hond krabbelt, ze zegt heel zachtjes dat men haar met water of een ander soort vloeistof volgepompt had, ze kon niet precies zien wat het was, haar buik werd er wel net zo groot van als een wijnvat, het kwam omdat haar kind verzopen moest worden, want ze was al over de helft van de tijd, het had al bewogen toen het bij haar gedaan werd, niet in de stad waar ze woonden, maar ergens anders, bij de dokter thuis, en niemand was er, de arts had zijn hele gezin weggestuurd, alleen haar ouders waren er bij, schreeuwen mocht ze ook al niet, men had haar op een of ander feestje dronken gevoerd, ze was zestien en wist achteraf niet eens wie haar verkracht had, en in die tijd was ze nog zo achterlijk dat ze maar niet snapte wat er aan de hand was, haar klasselerares kreeg de zaak in de gaten, toen liet ze haar moeder bij zich komen, alleen, zij was al in de vijfde maand, ze moest van haar ouders gelijk van het gymnasium af en een week lang werd ze beurtelings door haar vader en moeder geslagen, ze wilden er uit krijgen wie de dader was, maar zij kon niks zeggen, ze wist het echt niet, ik zweer het je, het vrouwtje met het bruine haar en dat kindergezichtje glimlacht, ze kijkt nu eens de studente, dan weer het lange, blonde meisje vol vertrouwen met haar amandelvormige ogen aan, waarvan de scheve lijnen nog eens extra met make-up zijn aangezet, dan herhaalt ze nog eens, ja, ik zweer het, alsof ze het buitengewoon belangrijk vindt dat de identiteit van de dader voor haar al die tijd verborgen is gebleven, toen sleurden haar ouders haar zomaar de trein in, vertelt ze verder, en ze betaalden een kapitaal aan de arts die de bevalling op gang bracht, en ze mocht vooral niet schreeuwen, de arts zei: anders prop ik je mond vol watten, want als iemand dit te weten komt word ik opgeknoopt, voor de rest verliep alles naar wens, het werd een simpele vroeggeboorte en ze wist dan wel dat het kind dood was, toch was het zo'n gekke gewaarwording, zegt het jonge vrouwtje met het kindergezicht, een blik op haar man werpend, nu ze met hem getrouwd is heeft ze toch nog het gymnasium kunnen afmaken en nu zijn ze voor een eigen woning aan het sparen, ze kijkt naar haar man die op dit moment aangenaam griezelend naar de docent luistert, volgens de docent zal de zon over zes miljard jaar exploderen, net zoals alle supernova's, en dan stokt al het leven op aarde, het gekke was, zegt de jonge vrouw, over de vriendelijke schedel van de hond strijkend, dat ze op het huilen lag te wachten, maar de baby huilde niet, hoe zou hij ook gehuild kun- | |
[pagina 124]
| |
nen hebben, tenslotte leefde hij niet meer, de arts zei, opeens zei de arts in die ontzagwekkende stilte dat het een wolk van een kind was, zij wist dat het niet kon huilen, dat het een absurde hoop was, toch lag ze op dat eerste geluid te wachten, idioot ook, dat ze zo dom was, toen mocht ze weer niet naar huis, ze bleef in die stad bij haar peettante, later vluchtte ze naar Boedapest, waar ze haar man leerde kennen, nu zitten ze op kamers en zij werkt op kantoor; ineens krijgt de hond genoeg van het strelen, opnieuw drentelt hij naar het midden van de kamer en begint niet ver van de welbekende schoenen van zijn baas onrustig te snuffelen, de hand van de jonge vrouw blijft in de lucht steken, nu de hond vertrokken is weet ze niet goed waar ze hem laten moet, dan trekt ze haar benen hoog op, tegen haar buik aan, en slaat haar armen om haar knieën, in die pose herhaalt ze of de anderen het niet gek vinden dat ze daar op dat huilen lag te wachten en hoe erg het was dat ze almaar niets hoorde, ofschoon ze heel goed wist dat ze niks zou horen, tenslotte leefde dat kind niet meer. Drie vrouwen op een divan, ze kennen elkaar amper een uur, de mannen werpen hun soms een afwezige blik toe en constateren gerustgesteld dat ze in een geanimeerd gesprek verwikkeld zijn, dat ze vriendschap hebben gesloten, er is dus niets aan de hand, Mártika is in de keuken bezig, op de canapé die door de staande schemerlamp vol begrip niet verlicht wordt zit het verliefde stel buiten alle tijd en ruimte te vrijen, niemand weet exact wie het zijn, drie mannen staan er voor de boekenkast met een glas in de hand en de gedachten die hen fascineren zijn zo diep dat ze zelfs vergeten te drinken, in het midden van de kamer slentert de hond rusteloos op en neer, hij kruipt onder de canapé waarop het paartje zit te vrijen, vol wantrouwen tuurt hij naar die vreemde benen en begint zachtjes te grommen, omdat de vrouw nu net haar rechterbeen over de linkerknie van de man gelegd heeft en de hond niet meer snapt welk been bij wie hoort, en de drie vrouwen op de divan zwijgen, voor een moment denken ze alle drie aan hetzelfde, maar wát, dat is niet precies te definiëren, waarschijnlijk zouden ze er geen van allen uitsluitsel over kunnen geven, ze zwelgen echt niet in zelfmedelijden, ze hebben evenmin met elkaar te doen, van elkaar houden doen ze ook niet, althans, niet méér dan zojuist, en ook niet minder, en elkaar haten, tja, waarom zouden ze, toch schuilt een vorm van intimiteit in deze stilte, iets van rust, misschien de veiligheid van het weten, eventueel een soort medeplichtigheid vanwege hun | |
[pagina 125]
| |
gemeenschappelijke geheim, terwijl de mannen bezig zijn met verheven gedachten te vliegeren, op nog geen drie meter van hen verwijderd, en in de keuken heeft Mártika de koffie al ingeschonken en nu legt ze de stukken kookworst op de borden en de hond laat geluidloos zijn tanden zien onder de canapé; op dit moment van stilte wordt het beeld terwille van de drie vrouwen even bevroren en vastgezet; je ziet drie mannen voor de boekenkast, een verliefd stel op de canapé, een hond, de kamer met de in duisternis verzonken hoeken en de drie vrouwen op de divan, maar dan is het moment voorbij, de aanwezigen gaan weer bewegen, de gastheer slaat zijn wijn achterover, de docent loopt op het blonde meisje toe, de hond kruipt onder de canapé vandaan, het jonge vrouwtje met het kindergezicht staat op, voegt zich bij haar echtgenoot, het blonde meisje stelt voor de tweede keer die avond vast dat ze dom is en een slecht figuur heeft, en dat het toch wel een gotspe is dat de docent toch nog aandacht aan haar schenkt, wat zeg ik, aandacht, haar met uitpuilende ogen nakijkt, de band loopt af, de vrijenden worden zich weer van hun omgeving bewust en Mártika brengt de kookworst binnen. De exacte tijd is nul uur, eenenvijftig minuten. |
|