De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Anthologie
Illustratie door Mihály Zichy bij ‘De tragedie van de mens’, vierde scène: Adam voor de Farao
| |
[pagina 64]
| |
Oog in oog met TolstojGa naar voetnoot*
| |
[pagina 65]
| |
Overdreven, maar toch juist. Waarom mijn vader deze tocht heeft gemaakt, blijft een raadsel voor mij. Boeken las hij niet, religieus was hij ook niet en de politiek liet hem koud. Misschien omdat hij van lange reizen hield? Mogelijk. In elk geval was hij de enige in onze stad, die in verre landen, bijvoorbeeld in Italië was geweest. De reis van mijn geboortestad Máramarossziget (in het toenmalige noord-oost Hongarije, thans Roemenië) naar Jasnaja Poljana was zeer lang. Wij waren dan ook zowat drie weken onderweg: per trein, met paard en wagen, en ook vaak (als er een brug kapot was of bijvoorbeeld aan de Russische grens) te voet. Het was een snikhete zomer en de wegen waren ontzettend stoffig. Ik zie in mijn herinnering een grote stad met veel kerken. Mijn vader sprak over Moskou, maar daar zijn we niet geweest, wel echter in Kiëv. In elk geval was het een zeer kostbare reis - en geld bezat mijn vader niet; ik denk, dat hij een flinke som gelds heeft moeten lenen. Maar hij ging naar Tolstoj en mij nam hij mee; mijn moeder moest toen haar zieke broer verplegen. In die tijd reisde men zonder pas; maar voor Rusland had men wèl een pas nodig en dit wist mijn vader niet, zodat men ons, toen wij aan de Russische grens kwamen, vandaar wilde terugsturen. Op dat moment kwam onze redder: de Belg! De Belg, die alle talen sprak (ook Hongaars) en op alles raad wist. Het was een jonge man van ongeveer vijfentwintig jaar oud, die ook op weg was naar Tolstoj, en die ons uit alle pijnlijke situaties wist te redden. Ik heb geen herinnering aan de Belg bewaard, maar mijn vader sprak nog jarenlang over deze wonderbaarlijke man, die ons onder zijn hoede nam en ervoor zorgde, dat we aan de Russische grens niet terug behoefden te keren. Hij bepaalde de route, hij bracht ons naar Jasnaja Poljana, en hij speelde het klaar, dat we tot het huis van de grote schrijver werden toegelaten en daar enkele uren doorbrachten. Ook zorgde hij ervoor, dat we weer goed naar Hongarije terug kwamen. Aan het bezoek bij Tolstoj heb ik alleen de vaagste herinneringen. Ik zie een oude moujik met een lange baard voor mij, die sterk naar eau de cologne ruikt. Ik zie mezelf aan een zeer lange vleugel zitten spelen. Bovendien moet ik steeds aan een melancholiek melodietje denken, doch het is mij nooit gelukt, om het in z'n geheel te reconstrueren. Mijn vader vertelde mij later de meest fantastische verhalen over dit bezoek, onder andere dat hij aan Tolstoj heeft moeten zweren, mij in de muziek te laten doorgaan. Kort na deze Russische reis moest mijn vader ons huis verkopen en wij verhuisden | |
[pagina 66]
| |
naar Boedapest. Een tijd lang bleef men volhouden, dat dit gebeurde wegens mijn vaders belofte aan Tolstoj, om mij een goede muzikale opleiding te bezorgen, een opleiding die in de kleine provincieplaats niet mogelijk zou zijn geweest. Maar iedereen wist, dat de eigenlijke oorzaak van de financiële ineenstorting de zeer dure reis naar Rusland is geweest. Ons bezoek bij Lew Nikolajewitsj bleef een pijnlijk onderwerp in de familie, zo dat men er steeds minder, en op den duur in 't geheel niet meer over sprak. Op sommige ogenblikken begon ik zelfs aan de waarheid van het gebeurde te twijfelen en dacht ik aan een droom. Als een obsessie bleef deze vage herinnering mij gedurende mijn gehele leven achtervolgen, maar toch heb ik nooit met iemand erover gesproken, zelfs niet met mijn eigen vrouw.
Hierbij was het tot nog toe dan ook gebleven. Een merkwaardige ontmoeting echter - in 1952, dus tweeënveertig jaar later, in een klooster in België, waar ik twee weken als gast verbleef - heeft deze geschiedenis weer actueel gemaakt. Op de eerste dag van mijn oponthoud in het klooster ontmoette ik een oude pater die daar ook als gast aanwezig was en die in het refectorium aan mijn zijde plaats nam. Ik had een boek over Tolstoj bij mij en legde het naast mijn bord neer. Ik zag, dat mijn buurman met belangstelling naar het boek keek, maar het spreekverbod belette hem, iets erover te zeggen. Toen wij gedurende de recreatie samen in de lange gangen van het klooster wandelden, kwam ons gesprek op Tolstoj en ons beider bewondering voor deze grote schrijver. Het bleek dat hij in zijn jeugd een reis naar Jasnaja Poljana had gemaakt en dat hij Tolstoj persoonlijk had gekend. Enkele vragen over en weer - en het stond vast, dat ik ‘de Belg’ in levende lijve voor mij had! Geheel ontdaan bleef ik voor een Mariabeeld staan, bedekte met beide handen mijn gezicht, en kon van emotie een tijd lang geen woord uitbrengen. Dat ik na tweeënveertig jaar mijn Belgische beschermer in een klooster weer moest vinden! Was ik trouwens één dag later in het klooster gekomen, dan zou hij niet meer aanwezig zijn geweest. De volgende dag keerde hij naar Brussel terug. Mijn Belgische vriend herinnerde zich de Hongaarse vader met zijn zoontje nog heel goed. En hier volgt dan authentiek, hoe zich het bezoek bij Tolstoj heeft afgespeeld! Tolstoj wou die dag niemand ontvangen; later echter heeft hij enkele uitzonderingen gemaakt, waar wij ook bij waren. Muziek heeft Tolstoj steeds zeer aangetrokken en het woord ‘wonderkind’ deed wonderen, zo al niet in de muziek, dan toch wel wat betreft de toe- | |
[pagina 67]
| |
lating in zijn huis. Hij ontving ons drieën, sprak Frans met pater D., die dan zijnerzijds als tolk voor mijn vader optrad. Ik moest iets voor hem spelen. Plotseling ging Tolstoj zelf aan de vleugel zitten en speelde een thema, dat ietwat Wagneriaans aandeed en waarop ik moest improviseren (Tolstoj bewonderde Wagner sterk in zijn jeugd; bij de beruchte Tannhäuser-première in Parijs anno 1860 was hij aanwezig en behoorde bij het enthousiaste gedeelte van het publiek). Volgens pater D. maakte ik van dit thema een typisch Hongaars stukje muziek (hoe kon het ook anders, dat was toch immers de enige muziek, die ik kende) en graaf Tolstoj lachte zich tranen. Hij nodigde ons uit om te blijven eten. In een grote zaal met veel ventilatoren was een lange tafel gedekt, waaraan minstens vijfentwintig mensen zaten, familie, bezoekers uit het buitenland en daartussen een aantal kinderen. Ik zat naast Lew Nikolajewitsj. Na het eten kwam de ‘Numidische ruiterij’, een dwaas spel, gepleegd door de grijsaard, als hij zich in een uitgelaten stemming bevond - dat daarin bestond, dat hij schreeuwend, met beide armen zwaaiend, met lange passen door de enorme zaal rond wandelde, op de voet gevolgd door de eveneens schreeuwende kinderen. Op een gegeven moment nam hij mij in zijn armen en zette mij boven op zijn schouders. Ik schaterde het uit van het lachen, omdat zijn baard mijn blote knieën kietelde. Tot zover pater D. Pater D. heeft van alles notities gemaakt, van de gesprekken aan tafel, de kleine kibbelpartij tussen Tolstoj en een Petersburgse dame en ook - gelukkig was hij muzikaal genoeg - van het thema, waarop ik moest improviseren. Dit laatste heeft hij namelijk, omdat hij het zelf niet in notenschrift op kon schrijven, gedurende zijn terugreis naar België steeds voor zich uit gezongen, en het dadelijk bij thuiskomst door een musicus laten noteren. Eindelijk heb ik deze melodie dan teruggevonden; hoe vaak heb ik er niet naar gezocht! Eén keer meende ik haar zelfs gevonden te hebben, en citeerde ik het wijsje in een klein koorwerk. Doch het was niet compleet en bestond slechts uit enkele motiefjes. Maar nu heb ik werkelijk de hele melodie en niemand kan haar van mij afnemen. Ik zal haar eerbiedig bewaren en in een passend muzikaal milieu onderbrengen. Niet omdat dit thema zelf zo belangrijk zou zijn, maar het is van Tolstoj en het ademt zijn zo typische sfeer. De auteur - zonder twijfel de grootste man, die in onze eeuw heeft geleefd - heb ik immers persoonlijk meegemaakt! Ik heb zelfs op zijn schouders gezeten! |
|