| |
| |
| |
Tien gedichten
Neeltje Maria Min
[Ik kwam voor een bordje spaghetti]
Ik kwam voor een bordje spaghetti
bij mijn moeders gewezen man.
Ik zat nog maar net of daar zet ie
het hoofd van zijn zoon in de pan.
Mijn halfbroertjes magere nekje
stak fier uit de sliertjes omhoog.
Dat was nog eens spek voor mijn bekje,
ik oogde vooral op zijn oog!
We smulden, we namen hem drie keer.
Perfect op smaak afgemaakt
als hij was door mijn kundige gastheer
had hij mij in mijn maagstreek geraakt.
| |
[Ik had als kind een broertje dood]
Ik had als kind een broertje dood
aan 't sterven van mijn zusjes.
Kreeg ik geen hap, sloeg men mij groot,
zij kregen pap en kusjes.
Ik vroeg mijn moeder laat mij gaan,
laat mij ook doodgaan mogen.
Ik smeekte neem mij tot u aan
Nog dagelijks bid ik neem mij heer.
Ik paai en vlei en kruip en smeer.
Maar hoe ik stroop en honing strijk
ik kom niet in zijn koninkrijk.
| |
| |
| |
[Mijn lichaam wemelt van de streptokokken]
Mijn lichaam wemelt van de streptokokken.
Ik schud en steiger. Hoger stijgt de koorts.
Kijk: 40.5, 6, 7 enzovoorts.
Terwijl ik lig te ijlen vrees ik brokken
als ik niet snel de dokter komen laat.
Ze gaan hem bellen. Hij komt aangestevend
en buigt zich over mij. Ik lijk nog levend
maar godverdomme, het is toch te laat.
Een spiegeltje verschijnt boven mijn mond.
Ik zie geschrokken dat het niet beslaat.
Ik heb het goed bedoeld maar ben bezweken.
Het zal de nieuwe dokter danig steken
dat ik vandaag zijn tiende ben die gaat.
Zo komt zijn zaakje nooit eens van de grond.
| |
[Gedoodverfd was als enig erfgenaam]
Gedoodverfd was als enig erfgenaam
van een fortuin - een groot privé-vermogen -
een plichtgetrouw en eerzaam ambtenaar.
Hij - niet in staat jouw bloeddruk te verhogen -
nam je je voor, zou vallen in de kuil
van een mooi lijf en glinsterende ogen.
Hij ging al bij de eerste afspraak die je
hem had ontfutseld - koel, weloverwogen -
voor alles wat je meebracht door de knieën.
Je hielp hem naar het altaar, stap voor stap.
Je was een mooie bruid en opgetogen.
Jouw roeping immers was het weduwschap.
| |
| |
| |
[Ma had verfoeilijke ideeën]
Ma had verfoeilijke ideeën
omtrent de kooktijd van het loof:
een uur of twee! Ik rook de weeë
lucht al voor ik aan tafel schoof.
Met ‘Help, hier wordt een kind vergiftigd!’
verzocht ik aandacht voor mijn lot.
Maar vader leek wel medeplichtig,
hij stortte grote lepels snot.
Ach, waarom was ik niet begiftigd
met beider voorkeur voor zo'n pot?
Ik kreeg het slijm niet door mijn strot.
Mijn bord wegschuivend gaf ik driftig
‘Liever oorlog dan witlof’ te verstaan.
Dit kwam mij op een klap te staan.
| |
[De zoon van ouders die niet meer bestaan]
De zoon van ouders die niet meer bestaan
trouwt, legt zijn onschuld af,
een ander wordt jong zwanger.
Hij slaat zijn vrouw niet langer openlijk.
| |
| |
| |
[Toen ik aan je geboorte dacht]
Toen ik aan je geboorte dacht
en voelde hoe ik bij je hoor
drong eindelijk met volle kracht
jouw dood tot mijn gebeente door.
Betreuren zal ik dag en nacht
dat wat zich spoorslags heeft gemeld
toen jij ter aarde was besteld
door mij moet worden voortgebracht.
Een spons, geschubd, dingt naar jouw troon
en maakt op mijn bescherming jacht.
Ik wil geen ander nageslacht.
Al boort het zich sluw door mijn schoot,
geen macht maakt dat ik jou verstoot,
mijn lieve, eerstgeboren zoon.
| |
[Zo zalig nabij was de dood]
Zo zalig nabij was de dood
toen haar zoontje het eten vond dat
wel lang buiten gelegen had
en vies en doorweekt was - maar brood.
Hij offerde het als een schat.
Ze sneed er twee hompen van af
- het kruimelde niet, was te nat -,
Het mes door de vader gewet
blonk op het kale buffet.
Ze sneed, ze sneed als een gek.
Het brood bleef een donkere vlek.
| |
| |
| |
[Kom heiland, wijze minnaar, blijf]
Kom heiland, wijze minnaar, blijf.
Voltooi haar, wees haar toeverlaat
maar slacht haar speelgoedbeesten af.
Ontken haar vrees en strijk haar plooien glad.
Ruk splinters uit haar bleke jeugd en luister
naar wat haar ongeduld beveelt.
Haar kinderlijke drift is niet gespeeld.
Zij zal niet slapen voor zij is gekruisigd.
| |
[Middag. De kamer suist]
Hoor ik je zingen? Hoor ik je bewegen?
In alle dingen kom ik je weer tegen.
In alle meubels ben je mee verhuisd.
De deur waait open en ik zie jouw mond.
Jouw woorden komen als bekende kinderen binnen,
zoeken hun plaats op, maken tekeningen
van hoe het was en wat me aan jou bond.
Ik zet me schrap en pak mijn koffer uit.
Waarbij ik op herinneringen stuit
die ik niet dacht te hebben meegenomen.
Ik weet de stoet van beelden in te tomen
en voel me onherroepelijk ontkomen.
Een koffer zonder inhoud is mijn buit.
|
|