De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Fragmenten uit mijn levensgeschiedenis
| |
[pagina 135]
| |
Van mijn bedienden hoorde ik dat er een huwelijk voor mij bedisseld werd. Maar toen ik na het diner bedacht wat ik allemaal had gezien, wist ik niet of ik nu gekoppeld werd aan mijn schoonvader, mijn schoonmoeder, een tante of een van de meisjes. Een week later trouwde ik. Ik was achttien en mijn jonge vrouw vijftien. We hadden geen woord met elkaar gewisseld. Zo ging dat met wat de ernstigste zaak in iemands leven heet te zijn. De eerste paar weken vond ik haar heel grappig, daarna ging de aardigheid er af.
* * *
Toen ik tot kolonel van zijn regiment was bevorderd, schreef ik hem dat. Dit was zijn antwoord: ‘Het is voor mij al ongelukkig genoeg, mijnheer, om u als zoon te hebben. zonder dat ik u ook nog als kolonel heb.’ Ik antwoordde eerbiedig per brief: ‘Hoogedele, het een noch het ander is mijn fout, en het tweede ongeluk moet Uwe Hoogheid de keizer verwijten.’ Hij had geëist dat ik hem schriftelijk op de hoogte hield, net als zijn andere kolonels. Hij had nooit een goed woord voor mij over gehad en me nooit geschreven dat het hem plezier deed dat ik zijn naam en die van het regiment eer had aangedaan. Hij toonde geen enkele belangstelling toen ik pokken had en de twee keer dat ik hem probeerde te spreken in de korte periode tussen het begin van de oorlog en zijn dood liet hij mij het huis uit jagen.
* * *
De dood van mijn vader heeft mij, ondanks de geweldige verbetering van mijn positie, sterk aangegrepen. Maar wat nog ingrijpender was en mij de tranen in de ogen bracht, dat was zijn dood toen hij nog leefde. Ik bedoel, toen hij me op een dag iets opdroeg en bijna voor het eerst van zijn leven tegen mij sprak. Hij zei dat de zaak mij meer aanging dan hem, want... Dat ‘want’ deed mij in tranen uitbarsten. Hij hield niet van me. Ik weet niet waarom hij mij niet kennen wilde.
* * * | |
[pagina 136]
| |
De landen van de vrijheid - hoe zou ik daar van kunnen houden? In Engeland liep ik een ziekte op bij de maîtresse van een bisschop. In Venetië werd ik aangerand door de zeventigjarige moeder van de doge. In Zwitserland werd ik met stenen gegooid toen een van mijn knechts in de buurt van Schaffhausen een voerman, die me de weg versperde, een zweepslag had gegeven. En in Holland ben ik afgetuigd en toegetakeld toen een ongelukkige Poolse vorst, zonder dat ik er erg in had, met zijn wandelstok tegen een rijtuig sloeg dat ons tegen de muur drukte.
* * *
Toen ik naar Versailles werd gestuurd met het bericht van onze overwinning, en dat we bij Maxen 17.000 Pruisen gevangen hadden genomen, vroeg de koning [Louis XV] mij allerlei bizarre dingen... Of er die winter veel mensen waren doodgegaan. ‘Slecht jaar,’ herhaalde hij wel tien keer en ieder die de ochtendreceptie bijwoonde, moest het horen. Aan onze ambassadeur Stahrenberg vroeg hij wat voor weer het was in Wenen en of er veel bejaarden woonden, en van de nuntius wilde hij weten hoe de pages van de paus gekleed gingen.
* * *
Iets schandelijks dat ik gedaan heb, is dat ik profiteerde van het gesnoef van Louis over een vrouw die hij, naar hij vertelde, elke dag om zes uur mocht bezitten. Ik zorgde dat hij op dat uur bezet was en ging in zijn plaats. ‘Madame,’ zei ik, ‘ik kom namens mijn zoon (die uw gunsten niet verdient) om u te zeggen dat hij van u afziet, en ik stel u voor om u te wreken. 't Is een monster.’ - ‘Dat is goed,’ zei ze. Daarna ging ik er snel vandoor. Louis komt bij haar, zich van geen kwaad bewust. Ze behandelt hem als een hond. Maar alles werd opgehelderd en allebei vonden ze dat ik een afschuwelijke man was.
* * * | |
[pagina 137]
| |
In de tijd dat ik de gunsten deelde van de mooiste vrouw ter wereld en tevens de aanzienlijkste in Wenen bij de toenmalige keizer, de goede, voortreffelijke, trouwe, beminnelijke, zelfs aantrekkelijke, correcte, goedlachse en fatsoenlijke Franz I, ging de keizerin soms naar het theater, en dan durfde de keizer haar loge niet te verlaten. Op een dag dat zij hem blijkbaar voldoende in beslag genomen leek, glipte hij de loge binnen waar ik toen altijd was. Zijn maîtresse en ik schrokken een beetje van zijn verschijning, maar we wisten dat hij van ons allebei hield. Hij vroeg mij welke eenakter er werd gespeeld. Het was Crispin rival de son maître. Ik wist niet hoe ik hem dat zeggen moest. Hij drong aan. Ik zei hem, stamelend, half verlegen en half stikkend van het lachen, wat ook op onze situatie betrekking had en ging er ijlings vandoor. Aan die mooie en charmante vrouw liet ik het over om in haar briljante verbeelding iets te vinden dat ze haar gekroonde minnaar over onze verlegenheid en mijn overhaast vertrek op de mouw kon spelden.
* * *
Iemand die dodelijk gewond was heb ik tegen de hoofd-chirurgijn horen zeggen: ‘Ik geef u dertigduizend gulden als u mij het leven redt.’ ‘Onmogelijk,’ was het antwoord. ‘Goed, meneer, honderdduizend. Hij stierf al marchanderend. Hij was heel rijk. Zijn vader wilde zijn lijk hebben. Waar moest je dat in godsnaam vinden? In de knekelhuizen lagen duizenden kadavers door elkaar. De vader woonde vierhonderd mijl daarvandaan. Pas twee maanden later kwam het bericht wat hij wilde. Gelukkig was het leger niet ver van het slagveld. De officier die met deze taak was belast nam het eerste het beste lijk. Van een Pruisisch soldaat. Dat werd naar Namen vervoerd. Daar werden zo'n duizend missen voor hem gelezen, waar hij weinig profijt van kon trekken. Ik heb het prachtige marmeren mausoleum gezien dat voor hem is opgericht. Zijn ouders zeiden blij te zijn dat ze althans de stoffelijke resten hadden van hun enige zoon die twintig jaar oud was geworden.
* * * | |
[pagina 138]
| |
Een arts genaamd Guibert de Préval kwam bij mij met het voorstel om op zijn eigen persoon een preservatief te testen dat volgens hem voor onze samenleving noodzakelijk was, als ik hem in de gelegenheid wilde stellen om de proef te volvoeren. We namen hem mee naar het kleine huis van de Duc de Fronsac, en na het souper was het zover. Ik had tot taak gehad om hem twee toetsstenen voor zijn wetenschap te verschaffen. Het ging daarbij om het ziekelijkste dat er in Parijs te vinden was en dat door een bode voor mij was opgescharreld in de sloppen achter de rue Saint-Honoré. De dokter, met zijn enorme gepoederde dokterspruik, kleedt zich uit tot het hemd en begint. Door de warmte en misschien het talrijke publiek wil het niet lukken. Met zielig gezicht wendde hij zich tot de Duc d'Orléans en zei: ‘Hoogedele, u ziet dat het mijn schuld niet is. Ik doe wat ik kan.’ Maar doordat we zeiden: ‘Rustig aan maar, we geven u alle tijd,’ bracht hij de proef ten einde en bewees - door zijn gezondheid gedurende twee maanden te laten controleren - dat men er veel voordeel van kan hebben. Zijn collega's die een groot deel van hun cliëntèle vreesden te verliezen en de theologen die zich van het voorwendsel bedienden dat dit middel zou aanmoedigen tot zedeloosheid, lieten zijn naam schrappen uit het artsenregister, en zowel tegen hem als tegen ons werd geschreven en gepreekt.
* * *
Het leven is een rondeel. Het eindigt zo ongeveer als het begint - de beide kindsheden vormen het bewijs. Alleen de tijd daar tussenin is bij ieder verschillend. Mijn herfst bijvoorbeeld, die al tegen de winter loopt en voortduurt door mijn goede gestel en mijn karakter, lijkt op mijn lente door omstandigheden die werkelijk niet te verwachten waren (zoals een revolutie): schuldeisers, woekeraars, lichtekooien in mijn wachtkamer. Omdat ik nauwelijks nog op de gunst van vrouwen kan rekenen, net zoals toen ik achttien was (want dan ben je te jong) heb ik weer emplooi voor die meisjes, omdat ze zo makkelijk en prettig zijn in de omgang, zodat je bijvoorbeeld een uur in hun bed kan doorbrengen. Dat gemak heb ik nooit gekend in de grote wereld, waar ik altijd te doen kreeg met | |
[pagina 139]
| |
een moeilijke echtgenoot of moeder die het mij lastig maakte en mijn genoegens soms ernstig in de war stuurde.
* * *
Napoleon is onsterfelijk, maar het eeuwige leven heeft hij niet, en als hij deze wereld heeft verlaten (om die andere op stelten te zetten) is er misschien kans dat we onze plaats in Europa terugkrijgen. Intussen moeten we hem maar in al zijn grillen tegemoet komen. Ik heb, geloof ik, al gezegd dat alleen kruiken zonder oor niet te tillen zijn. Maar een ijdele Corsicaan, een geniale parvenu met verbazend veel geluk - daar is wel vat op te krijgen.
* * *
Metternich doet zijn werk uitstekend en wil het verbond bestendigen door te zorgen dat er geen enkel voorwendsel is om tot wraak over te gaan. Hij denkt ook dat er een kans is om weer machtiger te worden dan ooit, wanneer aartshertogin Louise aan Napoleon (die juist aan het scheiden is) gegeven wordt. Ik beken dat ik meer heb gedaan dan dit alleen maar te wensen, en dat ik er zelfs toe heb bijgedragen als het zover mocht komen. Iemand wiens naam ik niet wil noemen zei mij eergisteren dat de keizer zijn toestemming zou geven als het hem gevraagd werd. Ik heb dit aan Narbonne geschreven en er aan toegevoegd dat deze confidentie mij vermoedelijk alleen was gedaan in de verwachting dat ik het door zou geven. Hij heeft mijn brief naar Fouché gestuurd, door middel van een koerier die Fouché hem een week eerder gezonden had. Misschien leest Napoleon de brief nu wel. Wat zal Europa anders worden als het zover zou komen! Wat een geluk voor de mensheid! En als die man die tot dusver alles verwoest heeft, zonder te bouwen, zich verbindt aan de ware Ceasars - door hun laatste afstammeling - dan zal zijn bouwwerk standhouden. Tot nu toe is het op zand gebouwd. Geen andere prinses zal er stevigheid aan geven.
* * * | |
[pagina 140]
| |
Napoleon kon in Moskou wel eens het einde vinden van zijn mooie en unieke carrière, zoals Alexander in Babylon.
* * *
Ik laat nog wat bladzijden over, zoals men ziet, want ik verwacht te zullen leven tot 1820. We zullen zien. Mij is voorspeld dat ik zou leven zolang ik nog één zwarte schaamhaar heb. Ik bekijk mezelf: zo te zien zijn er maar een paar grijze. Enfin, zoals ik zei, we zullen zien. |
|