De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Vertaald proza | |
[pagina 130]
| |
Het spook van de vrijheid
| |
[pagina 131]
| |
‘Bent u dan geen vrij mens?’ Zeker, ik was een vrij mens! Waar was het goed voor mij dat te vragen? En met welk doel richtte hij zich tot mij met deze nutteloze en weinig grappige boodschap? Ik merkte op dat de zekerheid van zijn toon in tegenspraak was met de vragende vorm van de zin. Overigens had hij mij nauwelijks zijn vraag naar het hoofd geslingerd, of hij wendde zich van mij af en richtte zich met zijn lied weer tot het publiek. Onmiddellijk trof het mij hoe diep het theater was. Ik had daar tot nu toe geen aandacht aan geschonken. Ik zag de halfronde, gedeeltelijk in duisternis gehulde toneelzaal, waarin de vergulde randen van de loges en de balkons schitterden als lichtvlekken op het water. Helemaal onderin vormden de toeschouwers een donkere, modderige massa. Ik kreeg het visioen van een diepe afgrond die vlak voor mij was gegraven en mijn brein werd opeens verhit door een grotesk idee: mij in de diepte storten, over de balustrade stappen en springen... De woorden van de zanger klopten in mijn slapen: ‘Bent u dan niet vrij? Bent u dan niet vrij...?’ ‘Ja natuurlijk,’ zei ik, ‘ik ben vrij mij hier naar beneden te storten. Er is niets wat mij ervan zou kunnen weerhouden over de balustrade te stappen...’ Ik lachte in mijzelf en boog nog verder voorover. De muziek van het orkest leek wel te galopperen; het razende tempo had een soort bedwelmende uitwerking. ‘Werkelijk,’ dacht ik, ‘het zou een nieuw en zonderling avontuur zijn als ik de sprong waagde. Morgen zou de hele wereld op de hoogte zijn van mijn stoute stukje. Wat zou mijn vrouw wel zeggen als zij mijn naam las in verband met zo'n dwaze daad?... Ik ben vrij! Ik ben vrij!...’ Mijn slapen dreunden. Mijn gedachten galoppeerden mee met de wilde muziek van de violen en het koper. Ik zag scherp het rode beeld voor mij van mijn val en ik voelde hoe mijn huid strak trok over mijn botten. Mijn bovenlijf zwaaide van achteren naar voren. ‘Bent u dan niet vrij? Bent u dan niet vrij?...’ zong de verschrikkelijk heldere stem nog steeds in mijn oren. Ik omklemde de balustrade met beide handen. ‘Zeker,’ antwoordde ik hijgend, ‘ik ben vrij... Dus dwingt niets mij ertoe te springen! Ik ben vrij om op mijn plaats te blijven zit- | |
[pagina 132]
| |
ten. Ik kan kiezen!...’ Ja, ik moest kiezen, besluiten het ene dan wel het andere te doen. Het was een onvermijdelijke en fatale kwestie geworden: op mijn plaats blijven zitten en er van afzien beroemd te worden, of beslissen de dodelijke sprong te wagen. Plotseling trok een brandende golf van de toppen van mijn tenen naar mijn hoofd. Ik voelde hoe mijn longen samenkrompen en mijn haar in mijn schedel verzonk. Een ogenblik lang zag ik in de gloed van mijn herinnering de rood met groene stoet voorbijtrekken van alle aanvallen van bezetenheid uit mijn verleden. Elk daarvan had ik waarschijnlijk trachten te weerstaan, maar de hartstocht was altijd sterker gebleken. En was ook deze keer mijn eerste gedachte niet geweest over de balustrade te stappen? Niets zou mij nog kunnen redden. ‘Ik ben vrij...’ riep ik vol afgrijzen uit, ‘ik werp me niet naar beneden...’ Maar terwijl ik die woorden sprak, werd mijn hele lichaam door een onzichtbare kracht naar voren geduwd. Toch zette ik mij met de moed der wanhoop schrap en toen ik mij abrupt omdraaide om de afgrond niet langer te zien, slaagde ik erin met beide handen de rugleuning van mijn stoel vast te grijpen; ik vouwde mijn armen er stevig omheen en bleef zo zitten, mij met gesloten ogen vastklampend aan mijn stoel als een drenkeling aan een wrak, ten prooi aan een onbeschrijfelijke angst. De woorden van de zanger sloegen in mijn slapen een ritme van pauken, terwijl de muziek van het orkest in mijn hoofd een hels kabaal maakte. Ik voelde hoe mijn wangen hol werden van het zweet dat eroverheen liep. Toen ik na lang aarzelen het waagde mijn ogen weer te openen, zag ik de rustige gestalte van mijn buurman. Hij zat nog steeds te roken, met zijn ellebogen op zijn knieën, en scheen de voorstelling aandachtig te volgen. Nog half versuft door wat mij was overkomen nam ik het grote, rustige profiel van de man op. ‘Hij is ook een vrij mens!...’ dacht ik. Die zekerheid stelde mij gerust. Ik begon te lachen om mijn angst en daar de voorstelling ten einde liep, verstoutte ik mij zelfs een laatste blik over de balustrade te werpen. Maar ik deinsde onmiddellijk terug en vluchtte zonder omkijken weg, tot ik op straat stond. Helemaal beneden, voor het toneel, had ik zojuist de rood met groene gestalte teruggezien van de zanger die mij kort daarvoor had toegesproken. Het spook had de | |
[pagina 133]
| |
plaats van de dirigent ingenomen; zwaaiend met zijn stokje, zijn lange doorzichtige lichaam uitrekkend, dirigeerde hij uit alle macht een duivelse galop, de galop van de vrije mensen op weg naar de afgrond. |
|