De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 88]
| |
Anthologie | |
[pagina 89]
| |
Inleiding tot Postume verzen of Le silence tel qu'on le parle
| |
[pagina 90]
| |
honderd jaar wordt niets meer gelezen, geen Frans, geen Engels, geen Russisch. Alleen nog maar prentjes kijken. Het zal niet beter of slechter zijn. Want strips en comics zijn volledige romans, waarvan de onderschriften door hun gebaldheid meer boeien dan een psychologische uitrafeling van de personages, zelfs meer boeien dan de beschrijving van situaties en voorwerpen in de moderne roman. (De vraag is of vijftig jaar geleden Proust het niet beter heeft gedaan.) Als de prentjes in de toekomst nu nog abstract worden voorgesteld, kunnen ook de onderschriften verdwijnen en kan een nieuwe beeldende poëzie ontstaan, maar dan zal de geschreven taal ten dode zijn opgeschreven. De gesproken taal zal dan alleen nog maar dienen om zich verstaanbaar te maken. Wilt u mij de kreeft overreiken? Ja, nóg een cognac, alstublieft. Wat zegt u? Een dubbele? Voilà, monsieur! Eén van deze strips vertelt het ware avontuur van de man die per abuis in een koelwagen was opgesloten, en die van minuut tot minuut - het was een wijs man - zijn indrukken en gewaarwordingen in zijn notaboekje opschreef tot hij het bewustzijn verloor en van de kou stierf. Toen men later het lijk vond constateerde men dat de motor, en dus ook de compressor, niet was ingeschakeld, en dat de man dus van een denkbeeldige kou was gestorven. Hier kan men dus uit afleiden dat het mogelijk is dat iemand een denkbeeldige dood sterft, maar dat die denkbeeldige dood toch zó echt lijkt als b.v. het geval van de regenmaker die paraplu's maakt. Want daar is het ten slotte om te doen: paraplu's verkopen.
Je suis l'auditeur solitaire,
Et j'écoute en moi, hors de moi,
Le je ne sais qui du mystère
Murmurant le je ne sais quoi.
Dit citaat is uit ik weet niet meer welk gedicht van Victor Hugo, de eerste Franse surrealist, zoals wij, in ons taalgebied, Jacques Perk de eerste surrealist kunnen noemen, je weet wel:
Klinkt helder op, gebeeldhouwde sonnetten!
Ik zou... De telefoon rinkelt. Natuurlijk. Het is nu éénmaal altijd zó, dat als men aan een ernstige bezigheid bezig is, plots gestoord wordt | |
[pagina 91]
| |
door een kleine of grote, meestal kleine, gebeurtenis. Ja, zonder die telefoon had het een mooi essay kunnen worden. Maar wat is belangrijker: zo'n kleine gebeurtenis die de laatste ervaring van je leven kan worden, of een groot essay? Ik houd het met de ervaring tegen de literatuur, grote of kleine, met de kleinste ervaring tegen de grootste literatuur. Omdat de ervaring innig verband houdt met het ervaringsbegrip, en het ervaringsbegrip met de ervaringsleer, of - als dat wijsgeriger mocht klinken - met de kennisleer. ‘Hallo!’ ‘Allo, c'est vous?’ ‘C'est moi, oui.’ ‘C'est Betty...’ Zo kwam ik dan tot mijn tweede bezoek aan het flatje van Betty.Ga naar voetnoot* Ik had bloemen meegenomen. Toen zij opendeed viel het mij direct op dat haar ogen ongewoon schitterden, en greep mij een zoete, prikkelende, doordringende reuk bij de keel. ‘Bonsoir,’ zei ze. ‘Des fleurs! Mon Dieu, il y a des siècles que je n'en ai plus reçues.’ ‘Bonsoir’, zei ze. ‘Des fleurs!’ Mon Dieu, il y a des siècles que je n'en ai plus reçues.’ ‘Bonsoir,’ zei ik, ‘tu fumes du marijuana maintenant?’ ‘De temps en temps,’ zei ze, ‘quand j'ai le cafard.’ ‘Parce que tu as le cafard?’ ‘Plus maintenant. Mais en te téléphonant j'avais l'impression que tu ne viendrais pas.’ ‘Un cafard avant la lettre, quoi.’ Wij tutoyeerden nu elkaar zonder er aan te denken. Ze keek naar de bloemen. ‘Trois ans,’ zei ze. ‘Comment?’ ‘Il y a trois ans je recevais des fleurs tous les jours.’ Ik wachtte af. ‘D'un major américain,’ zei ze. ‘C'était le bon temps.’ ‘Il est mort?’ vroeg ik. ‘Non. Je te raconterai ça plus tard. Tu en veux une?’ ‘Une quoi?’ ‘Une cigarette de marijuana.’ | |
[pagina 92]
| |
‘Merci.’ ‘Merci oui, ou merci merde?’ ‘Merci non. Mes somnifères et ma dose d'opium me suffisent.’ ‘Parce que tu fumes de l'opium?’ ‘Je ne le fume pas, je l'avale, et seulement de temps en temps, quand j'ai le cafard.’ ‘Tu me plagies,’ zei ze lachend. ‘Je n'ai fait que cela.’ ‘Très spirituel,’ zei ze. ‘Et sous quelle forme l'avales-tu?’ ‘C'est un secret.’ ‘Pour moi aussi?’ ‘Surtout pour toi,’ zei ik. ‘Tu en abuserais, je le sais maintenant.’ ‘Je t'intéresse?’ ‘Oui, parce que je n'ai pas encore fait l'amour avec toi.’ ‘Merci quand même,’ zei ze. ‘Et tes poèmes posthumes?’ ‘Aussi des plagiats,’ zei ik. ‘Qui est-ce que tu as plagié?’ vroeg zij. ‘La vie en général et mà vie en particulier.’ ‘Sans blague,’ zei ze. ‘Et tes poèmes posthumes?’ Ik zei dat ik er flink mee opschoot. Dat vieren wij, zei ze. En na de derde whisky herhaalde zij wat zij mij de eerste maal had gezegd: vraiment, j'ai le béguin pour toi, chéri. Zij kuste mij langdurig. ‘Je vais te donner ce que je t'ai refusé la première fois,’ zei ze. ‘Tu veux que je me caresse devant toi? C'est le seul plaisir physique que j'éprouve en amour. Après tu me prendras.’ Na de ontspanning had ze het gezicht van een engel van Memlinc. Een hele poos later zei ik dat ze op een engel van Memlinc had geleken. Zij kuste mij nogmaals langdurig. ‘Promets-moi,’ zei ze, ‘que notre aventure sera foudroyante et du tonnerre, mais brève comme la foudre et le tonnerre. Je veux garder intact le souvenir de notre aventure. Promets le moi.’ Ik heb het haar beloofd. Zoals ik haar beloofd heb, want zij vroeg er steeds naar, nog vóór mijn dood deze postume verzen tot een goed einde te brengen. Goed, bij manier van schrijven. Want wat is goed? ‘Etre bon,’ zei ze, ‘c'est de ne pas faire trop de mal à son prochain, et beaucoup à soi-même.’ | |
[pagina 93]
| |
Ik zei dat ik niets van een masochist had. Dat heb je verkeerd voor, zei ze. ‘Tu es un masochiste qui s'ignore, tout comme moi, qui suis une putain qui se connait.’ ‘Respectueuse,’ zei ik. ‘Même pas. Et je me connais parce que le grand prophète Ezechiël a écrit: oh, putain, écoute la parole du Seigneur! et que moi j'ai écouté le Seigneur tout en restant putain pas respectueuse pour un sou.’ Hier schaatsten wij op ijs van één nacht. Ik zei het haar. ‘Je m'en fous,’ zei ze. ‘Mais, vois-tu, je ne me fous pas de toi quand je dis que tu es un masochiste malgré toi. Wij leven in een wereld waar iemand altijd iemand op een gloeiende rooster legt om hem zo lang te braden tot hij gaar is om opgepeuzeld te worden. Die tweede iemand ben jij. Je postume verzen bewijzen het. Heel je leven, zoals je het mij hebt verteld, bewijst het. Je hebt je leven verknoeid zoals ik het mijne aan het verknoeien ben. Wij beiden leven niet zozeer een honde- dan wel een hoereleven. Nee, protesteer niet, wij zijn er niet ongelukkiger om, juist omdat wij masochisten zijn en het niet weten of niet willen weten. De sadisten, zij zijn de ongelukkigen.’ ‘In ónze ogen,’ zei ik. ‘In onze ogen, ja, want de hunne zijn blind.’ ‘Maar als wij nu logische gevolgtrekkingen maken,’ zei ik, ‘dan moeten wij bekennen dat onze ogen óók blind zijn.’ ‘Dat is niet hetzelfde,’ zei ze, ‘omdat wij ánders zijn dan zij. Nom de Dieu, je me fache...’ ‘Calme-toi, Betty, ne te fache pas.’ ‘Si, je me fache. Est-ce que j'ai demandé de naître, moi? Quand je pense que tous ces salauds...’ ‘Quels salauds?’ ‘Quels salauds? Tu te moques de moi? Est salaud qui n'est pas poète ou putain.’ Als ik het goed begreep was voor Betty dichter synoniem van hoer. Mij goed. Wie heeft ook weer gezegd: la poésie est un terrible chantage? Maître-chanteur. Meistersinger. Verrek! Een hoertje als Betty staat een trap hoger dan de dichters. Een hoertje als Betty pleegt geen chantage. N'est pas putain qui veut. Dit heb ik haar niet gezegd. Ik wist dat zij het wist en dat zij wist dat ik het wist. ‘Enfin,’ zei ik, ‘laten wij ons akkoord stellen. Laat ons zeggen dat wij sadistische masochisten zijn. Jij was daarstraks bezig je | |
[pagina 94]
| |
charmante medemensen lekker op de rooster te leggen en voor mij is het soms ook een aangenaam tijdverdrijf mijn zusters-en-broeders-in-God aan het spit te braden, niet om ze op te peuzelen maar om ze voor de honden te smijten.’ ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ze, ‘het lukt je niet. Je probeert het maar het lukt je niet, mon pauvre chéri. Si je n'etais pas la femme que je suis, pour ce seul fait je t'aimerais.’ ‘Dat zeg je onder de invloed van de marijuana, en ik zeg het onder de invloed van de tristitia post coïtum,’ zei ik. ‘Ce n'est pas difficile à comprendre,’ zei ze. ‘La tristesse après le coït. Je le comprends, tu le comprends, je me comprends. Tu comprends? Tu comprends que je ne suis qu'une fille? Tu n'a pas honte de fréquenter les filles?’ vroeg ze. ‘Jamais de la vie,’ zei ik. ‘Ik ben een verstokt traditionalist, maar geen conventionalist. Er bestaat een soort non-conformistische traditie. In de literatuur b.v. ligt de Bijbel aan de grondslag van onze traditie, van ons non-conformisme. De meeste literatoren, om van andere artiesten te zwijgen, hebben hun emoties, slechter gezegd hun inspiraties bij de meisjes gezocht. On ne peut pas écrire quand on n'a pas été chez les filles, hebben Flaubert en Carco beweerd. De grootste schrijvers hebben hun emoties, slechter gezegd hun inspiratie bij de meisjes gezocht.’ ‘Tu te répètes,’ zei ze. ‘Mais oui, j'insiste... gezocht, van Villon tot Hugo, van Scève tot Corbière, van Lafontaine tot Lautréamont, van Goethe tot George, van Maupassant en de Goncourts tot Baudelaire en Verlaine, van MacOrlan tot Apollinaire en zoveel anderen die ik vergeet in de bloemen te zetten. Van de Zuid- en Noordnederlanders weet ik het niet zo goed, maar het heeft ook minder belang. Ton grand Ezechiël en consacrant tout un chapitre de malédictions aux putains, était au fond un grand admirateur des filles. Je le connais, son chapitre, je veux dire. De maledicties van Ezechiël hebben steeds als honing in mijn oren geklonken. Bloy is er een zuigeling bij. (Naar men mij zegt zou honing niet klinken. Maar een vriend, die erg conventioneel is, - die heb ik ook -, heb ik horen verklaren dat de muziek van Saint-Saëns erg in zijn ‘smaak’ valt. Een vrouw met een zwanehals moet daarom nog geen zwaan zijn. Misschien ligt in zulke gemeenplaatsen de verklaring van het ontstaan van niet alleen de expressionistische, maar ook nog van de zgn. experimentele poëzie.) Enfin de honing van Ezechiël luidt als | |
[pagina 95]
| |
volgt: Als Ik u voorbijging, zag Ik u, en zie, uw tijd was de tijd der minne; zo breidde Ik mijnen vleugel over u uit en dekte uwe naaktheid; ja, Ik zwoer u, en kwam met u in een verbond, spreekt de Heere HEERE en gij werd Mijne (16-8.) Ik citeerde voor Betty nog eens dit laatste vers: Daarom o hoer! hoor des Heren woord. Het is misschien het mooiste vers van de hele Bijbel, zei ik, niet zozeer om zijn betekenis, maar om de muziek van de bas, de hobo en de fluit, of nog om de kleur, groen voor de oe, rood voor de oo's, geel voor de ee. En zeg nu niet dat ik voor de abstractie ben, want muziek en kleur zijn de eigenschappen van mij niks jou niks abstracte uitdrukkingen. Dat houdt geen steek, zei Betty. Jawel, zei ik, alle begrippen zijn abstract maar ze moeten concreet worden uitgedrukt. Nu nog mooier, zei ze, tu as bu un verre de trop. Ik wil maar zeggen, zei ik, dat de abstractie concreet tot ons moet doordringen. Ma parole, tu en as bu deux de trop, zei ze. Welnee, zei ik, denk toch even na. Ik kan het misschien beter uitdrukken in de vorm van een mop die er geen is. Ken jij het verschil tussen een kanarie en een locomotief? Nee, zei ze. Wel, zei ik, een kanarie is geel en een locomotief is óók van ijzer. Voilà, zo is het duidelijk, zei ik. ‘Mon Dieu,’ zei ze, ‘est-ce que tu écris aussi des énormités pareilles?’ Dat is de marijuana, dacht ik. | |
[pagina 96]
| |
‘Tu sais,’ zei ze, ‘je préfère les choses simples.’ En ze vertelde dat ze eens bij een bezoek aan het Museum Mayer-Van den Bergh (stel je voor: een hoertje dat musea bezoekt) een klein schilderijtje van Broederlam of van Petrus Christus, ze wist het niet juist meer, had willen stelen om boven haar bed te hangen. Zo werd het voor mij dan ook begrijpelijk dat ze soms met een ‘béguin’ de liefde om de liefde bedreef - L'art pour l'art, zei ze - terwijl haar tarief voor ‘gewone’ (ik zou hier moeten schrijven ‘geselecteerde’) klanten vrij hoog was, te nemen of te laten. De meesten namen het. Dat ook begreep ik. Haar raffinement - le marijuana aidant - was in tegengestelde verhouding tot de bestiale liefde die ze verafschuwde. Betty était une putain dans la peau d'une femme du monde, die, als ze sensueel aangelegd is, eveneens een geraffineerde hoer is. Ik dacht er een ogenblik aan Betty te waarschuwen tegen het gevaar dat het roken van marijuana met zich brengt, maar ik herinnerde mij dat een psychiater mij eens vertelde dat marijuana een onschuldig verdovend en tevens een opwekkend middel is dat geen gewenning veroorzaakt en waarvoor geen tegenindicatie bestaat. Wat wel het geval is voor barbituur en opium. Ik zei haar dat ik nog wel eens van opium naar marijuana zou overschakelen. De moeilijkheid is echter dat marijuana niet makkelijk te verkrijgen is (je peux t'en procurer, zei Betty. Trop cher pour moi, zei ik) terwijl derivaten van opium tegen een civiele prijs bij iedere apotheker te koop zijn. Ik denk er ernstig over na aan Cocteau, die ook een opiumeter is, hieromtrent te schrijven. ‘Fais attention,’ zei ze, ‘j'ai lu que Cocteau a souffert d'un infarctus du myocarde.’ ‘Pas à cause de l'opium,’ zei ik. ‘Les dérivés de l'opium aussi bien que les barbituriques sont des calmants pour le coeur. Ils n'attaquent que les nerfs.’ ‘Ça ne te suffit pas?’ vroeg ze. ‘Tant pis,’ zei ik. ‘Dans quelque temps je serai peut-être paralisé, mais alors ce sera aussi la fin des haricots.’ ‘Je t'aiderai,’ zei ze. ‘Je préfère mourir en paix,’ zei ik. Wij bleven er even stil bij liggen. Maar toen schepte ik weer een portie moed en zei: ‘Est-ce que tu sais, qu'après la parution d' “Adieu”, un petit couillon d'abbé m'a traité de pitre et d'impie?’ | |
[pagina 97]
| |
‘Ça t'étonne? Vraiment, je m'étonne que ça t'étonne,’ zei ze. ‘Va pour pitre,’ zei ze, ‘du moment qu'il comprend que le pitre est aussi un poète. Mais impie! Non, je ne vois pas. Ces gens confondent Dieu et Eglise. Ils souffrent d'un complexe sexuel. Ils se branlent devant une photo de Liz Taylor. Il ne faut pas leur en vouloir. Eux aussi ont besoin d'une détente. Ils vivent une vie contre nature.’ ‘Dat is geen reden,’ zei ik. ‘Jawel,’ zei ze. ‘ik heb genoeg priesters gekend die er zo over dachten, en die heel kuis waren.’ ‘Maar je hebt zelf gezegd dat de fornicatie geen zonde is.’ ‘C'étaient des ascètes,’ zei ze. ‘La majorité des prêtres sont des ascètes. Et ceux-ci compensent ceux-là. Et ceux-ci je les respecte. Je n'ai jamais couché avec un prêtre, à cause de leur soutane.’ ‘Mais quand ils sont à poil?’ vroeg ik. ‘Je ne sais pas,’ zei ze, ‘je pense qu'ils restent toujours habillé de l'odeur de leur soutane. Crois-moi, quoique putain, je ne suis pas une femme facile. Je choisis mes partenaires.’ ‘Ma vieille carcasse te dit merci pour ce compliment,’ zei ik. ‘Mon cher ami,’ zei ze, ‘ce n'est pas la carcasse qui compte, mais ce qui se trouve dedans: le coeur et le cerveau.’ ‘Qui sont aussi usés,’ zei ik. ‘Il y aussi des cardiaques jeunes,’ zei ze, ‘ça ne veut rien dire. Il y a quelques mois je me suis amourachée d'un beau jeune homme, jusqu'à ce que je me suis rendue compte qu'il avait un coeur vieux comme ça, pas usé, non, mais vieux. D'ailleurs, ce n'est pas tant le coeur que l'esprit qui compte. Jij denkt dat het de marijuana is die me aldus laat spreken. Nee, jonge man. La drogue stimule ma matière grise. Jij zou het moeten weten.’ Natuurlijk wist ik het. ‘Et puis,’ zei ze, ‘il faut être vieux pour être jeune.’ ‘Laten wij Picasso er buiten,’ zei ik. ‘Les jeunes, c'est nous! C'est une boutade de charlatan. Picasso,’ zei ik, ‘is voor de helft een genie en voor de andere helft een tandentrekker, zoals alle genieën.’ ‘Dus ben jij een genie. Je te vois mal placé comme arracheur de dents.’ ‘Daar heb je gelijk in,’ zei ik. ‘Ik heb een vriend die beweert dat hij alleen verzen schrijft voor zijn plezier. Die heeft ook gelijk.’ ‘Présente le moi,’ zei ze. ‘Il est mort.’ | |
[pagina 98]
| |
‘Je n'ai pas de chance,’ zei ze, ‘les hommes intéressants me quittent, quelques uns par jalousie, d'autres par lassitude, d'autres encore parce qu'ils meurent. Et toi? Comment me quitterastu?’ ‘Certainement pas par jalousie. C'est un sentiment que je ne connais pas. Maar om de laatste twee redenen misschien. Twee vliegen in één klap,’ zei ik. Ik kan het niet geloven, zei ze. Heeft geen belang, zei ik, qui vivra verra. ‘Tu ne trouves pas que tu joues un peu les durs? Ça ne te vas pas, mais alors pas du tout. Un qui m'a quitté par jalousie est mon major américain.’ ‘Je l'emmerde,’ zei ik. ‘De vijfde whisky was nu de zesde geworden. D'ailleurs j'emmerde tous les américains. Je ne sais pas bien pourquoi. Parce que ce sont toujours des ségrégationistes, je pense. Par instinct peut-être, ou par intuition, ça sonne mieux. C'est pourquoi j'aime tant Faulkner.’ ‘Qui est-ce?’ vroeg ze. ‘Un prix Nobel, voyons,’ zei ik. Ça devrait dire quelque chose?’ ‘Non,’ zei ik, ‘mais ça vous donne une réputation. Rien de plus. Et de Miller,’ voegde ik er aan toe. ‘Celui-là je le connais. J'aime la littérature pornographique,’ zei ze. Ik bedoelde natuurlijk niet de pornograaf Miller, si pornographe il y a, maar de eenvoudige, geestdriftige filosoof, die door Amerika werd uitgespuwd. Evenals Chaplin trouwens. ‘Celui-là aussi je le connais,’ zei ze. ‘C'est le plus grand tragédien du monde.’ ‘C'est un point de vue,’ zei ik. ‘Je préfère de loin Walt Disney, - Mais ton américain?’ ‘Ah oui,’ zei ze. ‘Et bien voilà.’ Zekere dag wandelde zij in de straten van Nantes. Zij was nog maar aan haar debuut en pas 18. Ze had juist haar baccalaureaat behaald. Il y a donc 10 ans de cela, zei ze. Een auto was plots naast haar gestopt. Een militair draaide het raam naar beneden en vroeg: how are you? Zij verstond hem niet, maar op een teken van de majoor - zij dacht toen nog dat het een soldaat zonder graad was - nam zij plaats in zijn wagen. In een onmogelijk Frans vertelde hij haar dat hij haar al een paar keren had opgemerkt, en hij vroeg haar of ze vrij was. Een meisje als Betty is natuurlijk altijd | |
[pagina 99]
| |
vrij, en na een schitterend diner au champagne ‘Chez François’ stemde zij er in toe hem naar de Amerikaanse militaire basis te Chateauroux te volgen. Ze heeft drie volle jaren met de majoor gewoond. Je l'aimais bien, zei ze. Tot op zekere dag, als zij dacht dat de majoor laat ging thuiskomen, hij haar in bed vond met zijn ordonnans, die een neger was. ‘C'était dommage,’ zei ze, ‘je l'aimais bien, le major s'entend. Il n'a pas compris. Je l'ai fait par simple curiosité. Ça te choque que j'ai couché avec un nègre?’ vroeg ze. ‘Bien sûr que non,’ zei ik, ‘je ne suis pas ségrégationiste, et de plus, je suis membre de la Ligue des Droits de l'Homme.’ ‘C'est pourquoi,’ vertelde ze verder, ‘que je parle l'américain à peu près convenablement, sans toutefois pouvoir écrire une seule phrase sans une dizaine de fautes. Mais je le lis. Et voilà maintenant la surprise.’ ‘Parce que tu m'as parlé d'une surprise!’ zei ik. ‘Ah non?’ vroeg ze. ‘Aucune importance. Elle y est quand même.’ Ze stond op en ging van de piano een boek halen dat ze mij in de hand stopte. The Collected Poems of Dylan Thomas. ‘Tu m'as parlé la dernière fois de Dylan Thomas,’ zei ze, ‘alors je l'ai acheté pour toi.’ ‘Mais il est mort,’ zei ik. ‘Le livre, idiot,’ zei ze. ‘Il me parait être un type qui s'est forgé un drôle de dieu.’ Verleden week ging ze verder, heb ik een film, of liever een verfilmd toneelwerk van Tennessee Williams gezien: Suddenly, last Summer. Heb ik ook gezien, zei ik. Dan zul je je herinneren, zei ze, hoe de moeder van Sebastian de scène vertelt van de schildpadden op de Galapagoseilanden, die hun eieren met gruwelijke barensweeën in het zand leggen, halfdood terug naar zee kruipen en hun kroost nooit zullen kennen. En hoe de kleine schildpadden, onmiddellijk na hun geboorte zich hals over kop naar de zee spoeden om niet door de vreselijke roofvogels te worden verslonden. Slechts 1 op 10.000 ontsnapt aan de slachting. En dan zegt Sebastian: nu heb ik het gezicht van God gezien. Dat is niet waar, riep ze, dát is niet God, in elk geval niet mijn God. Nee, zei ik, maar één God. Zijn er dan meer, vroeg ze. Ja, zei ik, er zijn zoveel goden als er mensen zijn. ‘Pas très original,’ zei ze. ‘Bien sûr que non,’ zei ik, ‘la vérité n'est jamais originale, sinon, ce ne serait pas une vérité.’ | |
[pagina 100]
| |
‘Alors Williams n'a pas dit la vérité,’ zei ze. ‘Peut-être,’ zei ik, ‘maar hij heeft één van de aspecten van één God blootgelegd. En dat zegt mij heel wat.’ ‘Je veux dire simplement,’ zei ze, ‘que pour être un débauché et un ivrogne comme Thomas, il s'est forgé un drôle de dieu.’ ‘Tu te répètes,’ zei ik. ‘J'insiste,’ zei ze. ‘C'est son Dieu, à son corps et à son image. Un ivrogne de Dieu.’ ‘Puisque c'est le sien,’ zei ik, ‘autant le lui laisser. Betty, je vais te poser une question, mais à laquelle tu n'es pas obligé de répondre. De quoi vis-tu?’ ‘De mon téléphone,’ zei ze. ‘Alors...’ ‘Alors rien,’ zei ze. ‘De temps en temps je me permets le luxe de me payer un béguin. Donc n'en parlons plus.’ Ik zei haar dat ze nooit rijk zou worden. ‘Oh si,’ zei ze. Als haar tarief in verhouding was tot haar sex-appeal, kon ik het begrijpen. ‘Mais dans quinze, vingt ans?’ ‘Je me retirerai des affaires, après fortune faite.’ ‘Et alors?’ ‘Alors j'achèterai tes oeuvres complètes, que je ferai relier luxueusement.’ ‘Tu ne sais pas les lire,’ zei ik. ‘Qu'est-ce que ça fait? Elles seront là. Ta présence me suffira. Crois-moi, ce n'est pas une blague, je vivrai alors de mes souvenirs. Les souvenirs sont cors de chasse, rappelle-toi.’ O, ze zijn niet talrijk, ging ze verder, tenminste tot nog toe niet, die Amerikaanse majoor en jij. Waarom moest die majoor jaloers zijn? ‘C'était un type vraiment bien, bel homme, amoureux, prévenant et tout et tout. Je ne l'ai pas trompé pendant 3 ans. Mais 3 ans, c'est long, alors... Non, vraiment il n'a pas compris.’ ‘Toi non plus, tu n'a pas compris,’ zei ik. ‘Le lynchage (encore maintenant), la chambre à gaz (encore maintenant,) la chaise électrique (encore maintenant,) le Ku-Klux-Klan (encore maintenant) et Willey MacGee, et les Rosenberg, et Caryl Chessman? Ça te dit quelque chose?’ ‘Tu as raison, je supprime cet américain de mes souvenirs. Trois ou quatre me suffiront. Ma vie alors sera bien remplie. Peut-être qu'à 50 ans je me paierai de temps en temps un petit gi- | |
[pagina 101]
| |
golo, question de satisfaire mon vice. A 60 ans cela m'aura passé. J'irai à la confesse et à la messe toutes les semaines. J'aurai repris alors mon vrai nom: Marie, tu te souviens? Tu y as ajouté Madeleine.’ ‘Oui, la belle pécheresse.’ ‘O,’ zei ze. ‘Ik heb nog andere dingen gedaan dan zondigen; goede dingen bedoel ik. Entr'autres, j'ai couché un jour avec un lépreux.’ ‘Betty!’ ‘Rassure-toi,’ zei ze, ‘nous ne nous sommes pas embrassés. Et je n'avais aucune égratignure sur le corps. Il n'y avait donc pas de danger. J'ai refusé son argent. La charité aussi compte dans la vie, mon cher ami. Le lendemain il m'a envoyé des fleurs avec une lettre de remerciements, touchante comme tout. Je te dis nom de Dieu et je n'en ai pas honte. Tu peux t'en aller si tu es dégouté de moi.’ ‘Nee,’ zei ik, het was minder een uitroep van afschuw dan van schrik, pour toi, voegde ik er aan toe. Dat was niet helemaal waar, maar haar uitleg stelde mij gerust. ‘Merci,’ zei ze. ‘Tu devrais visiter la léproserie de Paris. Je l'ai fait. C'est un institut tout ce qu'il y a de bien, de moderne. Je sais que quelques infirmières y font l'amour avec leurs malades. Elle n'ont jamais attrapé la lèpre. N'en parlons plus. C'était un acte gratuit dont Sartre n'a jamais soupçonné la valeur, du moins je le crois.’ Ook ik kreeg van dit melaatsengedoe genoeg, en ik zei: ‘Si nous revenions à ta surprise.’ ‘Oh oui,’ zei ze. ‘Voici. J'ai feuilleté ces Collected Poems, mais je n'y comprends pas un traitre mot, sauf le dernier poème, qui est une élégie. Je vais te la lire.’ Ik vroeg haar of ze dacht dat mijn laatste uur was geslagen. ‘On ne sait jamais,’ zei ze. ‘Ecoute maintenant, et ne fais pas attention à mon affreux accent américain.’
Too proud to die, broken and blind he died
The darkest way, and did not turn away,
A cold kind man brave in his narrow pride
On that darkest day. Oh, forever may
He lie lightly, at last, on the last, crossed
Hill, under the grass, in love, and there grow
| |
[pagina 102]
| |
Young among the long flocks, and never lie lost
Or still all the numberless days of his death, though
Above all he longed for his mother's breast
Which was rest and dust, and in the kind ground
The darkest justice of death, blind and unblessed.
Let him find no rest but be fathered and found,
I prayed in the crouching room, by his blind bed,
In the muted house, one minute before
Noon, and night, and night...
‘Qu'en penses-tu?’ vroeg zij. ‘Mooi,’ zei ik, ‘ik zou dit gedicht willen geschreven hebben. Mais si tu l'as lu à mon intention, merci quand même.’ ‘Si tu pars maintenant, je fume encore une cigarette.’ ‘De marijuana?’ ‘Deux,’ zei ze. ‘J'ai l'impression que je ne te verrai plus.’ Ik had hetzelfde gevoel. En ook nog een ander. Ik wilde het verzwijgen maar de depressie was mij te sterk. ‘Zie je, Betty,’ zei ik, ‘wat ik het meeste vrees voor mijn laatste jaren is dat iemand mij een bot zal toewerpen waar nog wat vlees aan zit, en dat ik hem daarvoor de hand zal likken.’ ‘Un peu plus de dignité, s'il te plait,’ zei ze. ‘Tu as beau parler de dignité, nom de Dieu,’ zei ik. ‘Pendant 50 ans j'ai vécu de dignité. J'en ai 60 maintenant et rien ne m'a plus fatigué. Je dételle. Ik zeg niet dat er misschien nog ogenblikken van opstand kunnen komen, doch ze zullen zeldzamer en zeldzamer worden, maar misschien ook heftiger. Men weet nooit wat tijdens een doodsstrijd kan gebeuren, al zie ik de mijne toch kort en bondig, als een goed opstel. Que votre Dieu me préserve de cette faiblesse.’ ‘Dieu n'a rien à y voir. C'est toi-même qui pourra provoquer cette faiblesse.’ ‘Qu'est-ce que tu me conseilles en ce cas?’ ‘Le suicide,’ zei ze. ‘Par quel moyen? Me pendre, m'empoisonner, me tirer une balle dans la tête?’ ‘Une femme préfère l'empoisonnement par des somnifères. Un homme préfère le révolver. C'est plus viril. Mais n'en crois rien. C'est vilain. Crois-mois, une forte dose de somnifères fera l'affaire. Et si tu meurs, crois aussi que je t'ai aimé.’ | |
[pagina 103]
| |
‘Dans ce cas je mourrai heureux. Trois femmes m'auront aimé, ma première, ma seconde et toi,’ zei ik. ‘N'en crois rien,’ zei ze, ‘il y aura bien une dizaine de femmes qui t'auront aimé en silence. Un homme ne s'en rend pas compte.’ De tranen stonden in haar ogen. Ze lei haar hoofd op mijn schouder en ze begon zich opnieuw te masturberen. In volle extase fluisterde ze: j'aurais préféré être la seule. Un ange passa, traag, heel traag. Er scheen geen einde aan de stilte te komen. Toen ik al aan de deur stond kwam zij, nog steeds spiernaakt, tegen mij aanleunen. Ik had een rot medelijden met haar. Zij vroeg mij hoe ik mijn nieuwe bundel ging heten en of ik haar een exemplaar zou sturen. Ze vroeg het op half smekende, half snikkende toon. ‘Simplement Poèmes posthumes,’ zei ik. ‘Un peu quelconque et trop général,’ zei ze nadenkend. De stilte van de dood. De stilte tegenover mij. Quel silence! Mais un silence qui parle. Le silence tel qu'on le parle, zei ze.
Twee dagen later werd mij een ruikertje theerozen besteld met een briefje eraan, afzender Betty, las ik. ‘Cher Ami, voici la prière de Willette:
Ave Domine, moriturus te salutat.
Celui qui Te salue, Seigneur, avant de mourir est celui qui
Tu as créé à Ton Image pour créer de la poésie.
Celui qui a médité Ton Oeuvre et rendu hommage à Ta Beauté.
L'arriviste qui aspire à l'honneur d'être à Ta droite est celui
qui te salue avant de mourir, Seigneur.
Moi, le poète, je lutte dans l'arène ténébreux à la lueur du
choc des armes divines que Tu m'as données, devant les
multitudes, qui n'ont ni yeux ni oreilles, mais qui ont une
bouche pour me huer si je succombe.
Pollice verso.
Seigneur, je suis Ton gladiateur dévoué et je Te salue avant de mourir.
‘Wilette,’ zei ik. ‘Wilette!’ ‘C'est un peintre-poète de dix neuf cent et des poussières,’ zei | |
[pagina 104]
| |
Yvette (qui a des lettres.) ‘C'est la prière des artistes de chez nous. Maar ze heeft dit gebedje een beetje “gearrangeerd”. Van de meervouden heeft ze ondermeer enkelvouden gemaakt. Je Betty heeft zich lekker gewroken.’ Eigenlijk zei ze: cruellement. ‘Misschien,’ dacht ik. Maar die theerozen! Wij zijn in november en er zijn chrysanten. Waarom dan geen chrysanten? Misschien heeft ze het goed bedoeld, (nou ja, de hel en goede bedoelingen.) Ik zoek een excuus voor haar, maar er zal wel geen zijn. Tenzij ze alweer marijuana heeft gerookt. Ik gun haar graag dit pretje. Iemand die Betty niet kent kan het niet begrijpen. Ik ook niet trouwens. Het zenden van dit gebed, bedoel ik. In elk geval neem ik het haar niet kwalijk. Het einde komt er toch. En ik zal haar het gevraagde exemplaar sturen ook. ‘En tout cas,’ zei ik tegen Yvette, ‘heeft ze mij een titel aan de hand gedaan, die ik alleen maar had kunnen dromen. Le silence tel qu'on le parle, tu te rends compte?’ Doodsbericht
In memoriam G.P.
Nu even stilstaan. Moet je horen
hoe ik hier veilig in mijn stilstand lig,
en hoe ik feilloos overbodig zwicht
onder 't gewicht van engelen die mijn stilstand storen.
Maar engelen behoren
nu eenmaal niet bij een gedicht.
Mijn overbodigheid is nog alleen gericht
op 't weerloos haantje van mijn laatste toren,
en van mijn laatste gedicht.
Even als ik draait het niet meer
(het haantje, niet het gedicht)
noch kraait het om zijn verloren evenwicht.
Stilstaan doet zeer
hoewel niet méér dan aan het klokzeel hangen
toen eens een doodsberichtje in de kranten stond.
Want sterven, zegt men, is gezond.
| |
[pagina 105]
| |
Zelfportret
De dood, zegt men, is een ontsporing,
fantastisch, om er door bekoord te zijn.
Ik weet het nu, de dood is een bekoring
zoals men door een moord
- of een halsstarrig woord -
bekoord kan zijn.
Maar eerst moet ik vertellen
hoe eens een trein
mij zozeer ongenadig heeft ontspoord
dat ik niet meer tot drie kon tellen.
Doch 't was genoeg om driemaal te verliezen
een ongerepte drang naar eerzaamheid,
plus drie gebroken kiezen.
Maar goed. Terugkomend op de bekoring:
het doodshoofd van de dood was dit van mij,
mijn zelfportret met de gelijkenis erbij.
Het idool
Het is hier ook niet alles moet je weten.
Alles is vlak. Geen vlek. Geen vrouw.
Geen vreugde en geen vete.
Geen kreten.
Geen keten aan de trouw.
Geen kou.
Geen hitte, maar een koude vlam die grauw
een beeld belicht dat hier moest staan en weten
hoe men moet staan om de beweging te vergeten.
Want men vergeet niet gauw
wat men graag zou vergeten,
aanbidden en verguizen zou
dat niet verbrand is en toch trouw
gebleven is aan het berouw
dat ik hier heb over de drang naar jou,
jij vrouw die ik niet wist bestendig te vergeten.
| |
[pagina 106]
| |
Op zoek naar
Hier ben ik met een hard complex behept,
en dus op zoek naar God langs donzige wegen,
de God die ik nog niet gevonden heb.
En onophoudelijk de tijd van vloed naar eb
met altijd zon en nooit eens regen.
Aan al dat moois ben ik nog niet ontstegen.
Hier wordt men niet gemeten met de maat
der maatstaven naar aards gebruik.
Hier wentelt men zich in de fuik
die vis moet vangen zonder graat.
Er zijn geen vissen met of zonder graten.
Er zijn geen fuiken waar men God mee vangt.
God is niet thuis, Hij is gaan praten
met zielen wie het aanbelangt
te weten hoe of zij zich moeten helpen
om 't zweet van hun gestroomd geluk te stelpen,
als men 't geluk ooit in een visnet vangt.
| |
[pagina 107]
| |
Doofstom
Ik ben terecht.
Ik voel niet meer. Ik zie niet meer. Ik hoor niet meer.
Ik luister. Ik luister naar wat mijn mond niet zegt.
En als ik aan mijn oren fluister
hoor ik de stem die mij berecht
om wat ik heb gehoord.
En als ik heb geluisterd
weet ik niet meer of kwaad of slecht,
of goed of beter mij mijn dag verduisterd,
mijn nacht ontluisterd heeft in een vertrouwd gevecht.
In een gevecht van ziel tot man,
een man ontmand tot in zijn onderdelen.
Ik zeg maar wat ik kan.
Maar wat ik nièt zeg is al even goor.
Ik kan met leugen en met waarheid spelen
zolang ikzelf mijn fluisterstem niet hoor.
| |
[pagina 108]
| |
Don Quijote
Men zal niet kunnen zeggen
dat ik aan zelfvervolging leed,
aan zelfvoldoening en aan zelfverzorging.
O nee, de oorsprong van mijn zweet
was niet de oorzaak van mijn zelfbevrediging.
Ik leed alleen aan zelfverdediging
tegen 't gevaar van zwaargewiekte molens.
Ik hield van molens nolens volens
omdat zij het verdriet van Don Quijote
kanswijs zo dwaas symboliseren.
Zie je de molens in het landschap staan
weemoedig - stoïcijns om te beweren
dat eens mijn heelal zou vergaan?
'k Ben uìt mijn zweet en ìn mijn kist gekropen
als ik de molens stuk voor stuk zag slopen.
Insecticide
Ik was in 't leven zeer bedreven
maar laten wij elkander goed verstaan,
want als ik leven zeg bedoel ik 't leven
van gisteren, dat wel een leven
maar dan een leven was zonder bestaan.
Ik heb dus op mijn kop gestaan
en meer gegeven
dan bovenmenselijk was om blijvend te bestaan.
Maar van dit blijven is niet veel gebleven,
misschien één vers van één gedicht,
misschien een kind dat ik niet heb erkend,
misschien mijn honden die ik heb verwend,
misschien een vriend die al gestorven is,
en af en toe een vrouw die uit mijn schrift
mijn muggen zift.
|
|