De Tweede Ronde. Jaargang 5
(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Een wereldse mysticus
| |
[pagina 75]
| |
klonk die minachting door in de wijze waarop hij tenslotte een gedicht van Maeterlinck afraffelde. Het enige woord dat ik verstond was ‘Seigneur’. Op mijn vraag hoe Maeterlinck in het bezit van dat klooster had kunnen komen ging hij niet meer in; hij deed alsof hij deze niet gehoord had. Later las ik dat Maeterlinck het klooster had kunnen huren, toen in de jaren negentig tijdens de scheiding tussen Staat en Kerk in Frankrijk door de zogenaamde ‘Loi Combes’ de ruim vierhonderd monniken uit het klooster waren verdreven. In de houding van de gids nu straalde nog iets door van de irritatie van de toenmalige kloosterlingen, hun woede over die gedwongen exodus en over het feit dat een schrijver (niet eens een Fransman) zo'n beetje vader abt gaat spelen en met zijn vriendin in de heilige gewelven gaat samenhokken. Een park van twintig bunder met een rivier die wemelt van de forellen (dierenvriend Maeterlinck was een hartstochtelijk visser), een antieke ruïne van grote schoonheid, verbonden met een kloosterruimte vol indrukwekkende gangen en cellen en zalen, zo talrijk dat hij er niet eens een tiende deel van kon bewonen! Kon het mooier? Was er een fraaier en idealer decor voor Pelléas et Mélisande denkbaar dan deze ruimte met schoorstenen waar een halve eik in brandt en zalen waarvan de binten en de booggewelven in een grauwe schemering verdoezelen? Maeterlincks hartsvriendin, Georgette Leblanc, vertelt in haar Souvenirs, geschreven toen het sprookje met Maurice over was en ze voor een jong meisje de laan was uitgestuurd, hoe ze als abdis verkleed door de gangen dwaalde en hoe Maeterlinck met zijn pijp in de mond en zijn hond op zijn hielen op rolschaatsen door de immense zalen reed. Wat ze in haar herinneringen, dat omzien in wrok, vooral wil duidelijk maken is dat haar aandeel in het werk en de roem van Maeterlinck erg groot is geweest. Welke grootse plannen had ze niet met dat klooster! Het moest het Franse Bayreuth worden, waar Maeterlincks stukken en mysteriespelen uit de middeleeuwen gespeeld zouden worden. Wat ik in de keuze van Maeterlinck voor een klooster en in de profane wijze waarop hij in dat klooster heeft huisgehouden zo fascinerend vind, is de dubbelzinnigheid ten opzichte van het christendom die daaruit blijkt. Inderdaad deed de langzame afbrokkeling van het christendom hem erg veel genoegen en hoopte hij met zijn werk een basis te leggen voor een nieuwe wereldbe- | |
[pagina 76]
| |
schouwing en een nieuwe moraal. Maar anderzijds kon hij - zijn essays en drama's bewijzen het - het christendom en de bijzondere atmosfeer van de Kerk niet missen. Die dubbelzinnigheid heeft Maeterlinck gemeen met zovele schrijvers van zijn generatie. Het is een dubbelzinnigheid, die soms bijna tot gespletenheid of onwaarachtigheid kan voeren. Maeterlinck doet bittere aanvallen op het christendom, het deformerende karakter van zijn katholieke opvoeding, de doctrine van de eeuwige verdoemenis, op de hypocrisie van priesters en gelovigen, maar is niet in staat zich los te maken van ‘l'emprise jésuitique’ van zijn jeugd en ongevoelig te worden voor de esthetische en religieuze prikkels van de katholieke traditie. Het is een dubbelzinnigheid, die niet beter geïllustreerd kan worden dan door het beeld van de schrijver die zich blasfemisch op rolschaatsen door het klooster beweegt met Ruusbroec of de Imitatio Christi onder de arm. Wat Maeterlinck zijn lezers en vooral zijn lezeressen rond 1900 bood - en het zou ten dele een verklaring kunnen zijn voor zijn immense populariteit - was een wereldbeschouwing, die een alternatief was voor het christendom maar waarin tegelijk voldoende christelijke elementen, vermengd met wat platonisme en occultisme, waren opgenomen om de zwevende generatie van half-christenen niet af te schrikken. Dat die wereldbeschouwing, zoals we direct zullen zien, vaag en onvolledig was, dat was geen enkel bezwaar. Integendeel. Iedereen kon zich naar hartelust dompelen in dat vage jargon van Maeterlincks werk en eruit halen wat hij maar wilde. Een aardige bijkomstigheid was dat Maeterlinck wat hij als modefilosoof in zijn vele essays theoretisch verwoordde in zijn drama's kon dramatiseren en populariseren. Hij is in dat opzicht heel goed te vergelijken met Sartre en Camus in later tijd. Hoe knap hebben die niet hun existentialisme in dramavorm verpakt. Het is vreemd gesteld met Maeterlincks populariteit. Tussen 1890 en 1914 is hij een alom bekende schrijver, gewaardeerd door Mallarmé, Gide, Shaw, Tsjechov en andere beroemdheden. Overal in Europa en Amerika worden zijn stukken gespeeld; Pelléas et Mélisande, dank zij de operabewerking van Debussy vooral, en L'Oiseau bleu trekken volle zalen. In 1911 krijgt hij de Nobelprijs. Maar na die tijd gaat het bergafwaarts. Hij wordt meer en meer een literaire bezienswaardigheid en in verband met zijn scheiding van Georgette een dankbaar objekt voor de schandaal- | |
[pagina 77]
| |
pers. In 1928 merkt de toneelcriticus Schuil in een recensie op een uitvoering van Pelléas et Mélisande in Nederland op: ‘Er is een tijd geweest, dat velen met Maeterlinck “dweepten”. Na den oorlog is de smaak van het publiek wel grondig veranderd en Maeterlinck is sneller verouderd dan een ander schrijver uit onze dagen.’Ga naar eind1. Bij zijn dood in 1949 is hij een vergeten schrijver, nog slechts door weinigen gelezen. Of de tentoonstelling in Gent in 1979 met de veelzeggende titel ‘Maeterlinck uit het vergeetboek’ erg veel geholpen heeft om dit beeld te veranderen waag ik te betwijfelen. En dan te bedenken hoe onze voorouders in Nederland omstreeks 1900 met ingehouden adem naar zijn toneelstukken hebben gekeken en met trillende handen zijn geschriften lazen! De classicus en toneelcriticus Mendes da Costa noteert in 1894 in een recensie van Maeterlincks L'Intruse, geregisseerd door de beroemde Franse regisseur Lugné-Poe, dat hij bij het lezen vooraf van het stuk in zijn kamer gerild heeft van angst: ‘Ik, de scepticus, heb me er op betrapt dat ik, met een boek in de hand gezeten onder het weinig uitgebreide schijnsel van mijn studeerlamp, niet heb durven blikken in de duisternis van de suite; 't was me alsof daar een mysterieus iets rondwaarde, dat ik niet kon doorgronden.’Ga naar eind2. Julius de Boer, schrijver van een biografisch portret van Maeterlinck, verhaalt hoe datzelfde stuk in vriendenkring werd voorgelezen op een avond: ‘Er heerschte een ernst die niet zonder wijding was.’Ga naar eind3. De bakvis Jacqueline Royaards-Sandberg bekent herhaaldelijk aan haar vriend Van Deyssel dat de lectuur van Maeterlinck haar animeert tot intenser geestelijk leven. Op 18 oktober 1896 schrijft zij: ‘Zou 't door hem (bedoeld is Maeterlinck) komen, er is opeens tot klaarheid in me gekomen dat je alles dubbel hebt. Je ziet dubbel, 't grove zien dat iedereen doet, en 't fijne zien dat bij de meeste menschen niet door kan dringen, en zoo met alles met je heele leven.’Ga naar eind4. Ze weet maar al te goed wat Maeterlinck voor Van Deyssel betekent. Uitvoerig heeft de laatste beschreven hoe het lezen van een nieuw boek van de Belg in zijn werk gaat: ‘...Als er een nieuw boek van Maeterlinck bij mij in huis komt, is dat al tijd een heele geschiedenis. Eerst sluit ik het al tijd dadelijk weg, zoo dat ik het niet meer zie. Dan, na eenige dagen, denk ik: “zoû het kunnen van-daag? Hoe ben ik van-daag, is mijn dag mooi genoeg?” Ik mag niet al te mooi, niet aktief mooi zijn, want dat moet ik dan zelf benutten en dat mag niet kwijnen onder de lichtschokken van wat mij nog mooyer lijken zoû. Maar vooral mag ik | |
[pagina 78]
| |
niet leelijk zijn, neêrslachtig en dof, want o, dan zou ik het minder goed zien, dan zou ik het schenden door het te befloersen met mijn leelijkheid.’ (...) ‘En dan.... niet waar? de eerste lezing is de kennismaking, de eerste ontmoeting, de eerste ontmoeting met het schoonste van een der aller-schoonste menschen, ...in de stilte van mijn kamer zal ik ontmoeten de ziel van een sublimen mensch... of het dan ook een bizondere dag is! of het een gewichtige dag is! Is de dag er niet als een waarop men verliefd wordt?....’Ga naar eind5. En bladzijdenlang probeert hij dan zich rekenschap te geven van zijn emotionele leeservaring en de struktuur van het drama Aglavaine et Sélysette bloot te leggen. Het lezen van het werk van Maeterlinck is een ‘must’ in het eindnegentiende eeuwse Nederland. Hoezeer hij in de mode is, blijkt wel uit Couperus' autobiografische roman Metamorfoze, waarin in het deel ‘Het boek van Nirwana’ de zeer literaire vrouwelijke hoofdpersoon, Hélène de Vicq, de jonge Hugo met een Maeterlinckboek, de marionettendrama's, in de hand ontvangt, waarna hun samenzijn in een gewijde sfeer met veel zwijgen à la Maeterlinck verloopt. In dezelfde roman probeert een vriend van Hugo, Den Bergh, vergeefs een drama in de trant van Maeterlinck te schrijven. En hoezeer is Couperus bij de beschrijving van het samenhokken van de familieleden in De boeken der kleine zielen, angstig wachtend op de sombere dingen die komen zullen, niet geïnspireerd door L'Intruse en Intérieur. Maar zijn bekendheid toen blijkt nog op andere wijze. Er werden heel wat uitvoerige beschouwingen in die tijd aan hem gewijd. Nogal kritisch waren die van protestantse en socialistische zijde. Zonder meer bewonderend waren de hoogleraar Franse literatuur Van Hamel, de filosoof Bierens de Haan en de criticus Van Nouhuys.Ga naar eind6. Dat bijna al het werk van Maeterlinck omstreeks 1900 direct vertaald en meermalen herdrukt werd, geeft nog eens aan dat de schrijver ‘in’ was. De voorstellingen geregisseerd door Lugné Poe en de voordrachten in 1907 van Marie Kalff trokken volle zalen. Net teruggekeerd van haar toneelstudie in Frankrijk maakt Marie Kalff een succesvolle tournee door Nederland. De critici prijzen in koor de eenvoud van haar optreden, de gratie van haar verschijning en haar perfecte beheersing van het Frans. Naar aanleiding van haar optreden in de Rotterdamsche Kunstkring schrijft een criticus dat de toneelfiguren van Maeterlinck de revue passeerden als ‘menschen die wij zagen in glánzende oogen, menschen, die | |
[pagina 79]
| |
bewogen als wij, menschen die spràken - de taal der ziel’. Het toneel van Maeterlinck was een revolutie in de toneelschrijfkunst van die dagen. De scherpzinnige criticus W.G. van Nouhuys, zelf een weinig geslaagd toneelschrijver, heeft in een voorbeeldige analyse van de ‘Belgische Shakespeare’, zoals Maeterlinck in die tijd herhaaldelijk werd genoemd, het avantgardistische van dat toneel weten bloot te leggen. Het bijzondere van Maeterlinck was volgens Van Nouhuys dat deze brak met het sterke realisme op het toneel, toneel dat niet meer was dan een ‘tranche de vie’. Maeterlinck wil minder drukte, minder geweld en minder actie op het toneel, hij wil eenvoud en soberheid. ‘Hij wil minder de zenuwen schokken door daden, dan door innigheid van woorden zich rechtstreeks wenden tot de ziel.’Ga naar eind7. Vooral het ‘innerlijke’, de ziel van zijn personen wil hij zichtbaar maken. Daarvoor moet de dialoog iets heel anders zijn dan de gewone mensentaal, die vaak meer dient om de zielen achter schuil te houden dan om ze er in te openbaren. De belangrijkheid in de dialoog heeft Maeterlinck niet door diepzinnige woorden willen geven maar door herhalingen van zeer eenvoudige zinnen. Van Nouhuys waarschuwt ervoor dat die herhalingen zelfs in een tragische situatie de lachlust kunnen opwekken. En gelachen werd er af en toe, zoals uit de door mij geraadpleegde recensies bleek. Tijdens de opvoering van L'Intruse (De indringster) door het gezelschap Salon des Varietés uit Amsterdam in 1892 wordt er door het publiek een paar keer gelachen.Ga naar eind8. Van Deyssel, die het stuk vertaalde, herinnert zich in zijn Gedenkschriften de voorstelling in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag. Ik laat hem even aan het woord: ‘Er gebeuren in L'Intruse allerlei vreemd, angstig, aandoende dingen in de kamer, die het tooneel is, die gelegen is naast de, niet te zien komende, kamer, waar de moeder van het gezin stervende is. Een oom van het gezin is hier ook, heen en weer loopend, en zegt, in sámenhang met de elementen die de van geheimzinnigheid en angst vervulde atmospheer samen stellen: “ik blijf hier niet”. Bij de lezing van het werkje brengt in den begrijper deze volzin een sterke, huivering-wekkende aandoening. De acteur nu, die bovendien met Amsterdamsche tongval sprak, zeide dus: “ik blaaf hier niet” in de betekenis van: “waar het zóó akelig en vervelend is, houd ik het niet langer uit”. Deze tirade had bij de toehoorders een groot lach-succes. Het stillere lachen, dat reeds gaande was, werd nu luider en het toneelstukje eindigde met ontvangen te zijn | |
[pagina 80]
| |
als een geslaagd parodistisch blijspel.’Ga naar eind9. In Gent, Maeterlincks geboortestad, was het niet veel anders. De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse weet te vertellen dat de lezers in die stad schaterden om La Princesse Maleine, het stuk waarmee Maeterlinck zo'n furore maakte na de lyrische recensie van Octave Mirbeau in 1890. Vooral op de vele herhalingen in de dialogen van het stuk werd dadelijk een parodie gemaakt. En het werd een gewone grap in de salons ongeveer deze schimpende tweespraak te horen voordragen: -Vour connaissez la princesse Maleine? -Je suis la princesse Maleine. -Vous êtes la princesse Maleine? -Je suis la princesse Maleine. -Vous n'êtes pas (en hier kwam de een of andere gekke naam). -Je suis la princesse Maleine. -Vous êtes la princesse Maleine!.... Oh! oh! oh! oh! oh!Ga naar eind10. Zelfs bij Lugné-Poe, de regisseur die zich gespecialiseerd had in het ‘théâtre de rêve’ van Maeterlinck, wordt er gespot in Nederland. Het publiek moest wennen aan het stamelend zeggen van de liedjesteksten, het onhoorbaar opkomen van de personen, de kostuums in vale kleuren, het ontbreken van gebaren en van harde klemtonen. Er zijn critici die beweren dat de stukken van Maeterlinck zo vergeestelijkt zijn dat men ze beter kan lezen dan spelen. Dat neemt niet weg dat de uitvoeringen publiek trekken, zeker die van Lugné-Poe. Jan Kalff vermeldt dat schilders die nooit de schouwburg bezoeken en schrijvers die het toneel voorgoed schenen te hebben afgezworen in 1893 Lugné-Poe's Pelléas et Mélisande, waarin Pelléas door een vrouw gespeeld wordt, hebben gezien.Ga naar eind11. De zalen zitten ook vol als in 1903 Monna Vanna wordt gespeeld in Nederland met Georgette Leblanc in de hoofdrol, de grote, wagneriaanse, weelderige en voluptueuze vriendin van Maeterlinck. Publiek en critici zijn echter teleurgesteld over het spel van de actrice en het stuk. Men herkent de oude, dromerige Maeterlinck niet meer. Georgette is beledigd en stuurt zelfs een ingezonden brief naar de nrc, waarin ze uitlegt dat elke beweging, elk gebaar van haar door de auteur gewild is.Ga naar eind12. Hysterische verering en roem aan de ene kant en onbegrip en kritiek aan de andere kant, dat is wat Maeterlinck in de jaren negentig van de negentiende eeuw in Nederland ontmoette. Om | |
[pagina 81]
| |
enig inzicht te krijgen in de positieve en negatieve reacties is het nuttig Maeterlincks wereldbeschouwing nader te beschouwen en die te plaatsen in het kader van de mystieke stroming in die tijd.
In het laatste decennium van de negentiende eeuw is mystiek in de mode. Als je de redactie van het Elseviers Geïllustreerd Maandschrift mag geloven, dan is die mode in 1892 in Nederland doorgedrongen. In een jaaroverzicht van 1892 wordt gezegd dat modeartikelen in dat jaar waren: oudromantische dweperijen, nieuwe verering van de mystiek en vijandige antipathie tegen realisme en naturalisme. ‘Gelukkig is het eene quaestie van mode. In den grond van de zaak geldt het hier alleen eene oprakeling van die oude motieven, welke het langst vergeten zijn geweest.’ Niets nieuws onder de zon, aldus de redactie. Wat zo modern lijkt, is alleen maar ouwe koek. Een jaar later, in 1893, laat de Leidse hoogleraar Chantepie de la Saussaye in de aula van de Amsterdamse universiteit een waarschuwende stem horen over dat ontwaken van de mystiek. De gewone burger heeft volgens hem, meer dan dat dertig jaar geleden het geval was, de indruk van het mysterieuze in het leven. Die hang naar mystiek is volgens de protestantse hoogleraar een reactie op het wetenschappelijke in de samenleving, dat weliswaar meer kennis heeft gebracht, maar de emotionele behoeften van de mens niet heeft bevredigd. Sommigen zijn heel ordinair uit op een kick. Ze zeggen volgens Chantepie: ‘Mystiek - wel zeker wij mogen die malligheid ook wel eens! en dan... is het artikel niet in de mode?’Ga naar eind13. Maar de hang naar mystiek kan ook serieus zijn en hij verwijst daarbij o.a. naar de Plato-studies van Van Deventer, de filosofie van Bierens de Haan en de belangstelling voor de Imitatio Christi van Thomas à Kempis. Er zijn er in die tijd die een scherp onderscheid maken tussen deze nieuwe mystiek en de traditionele mystiek, welke laatste een respectabele staat van dienst heeft. Die nieuwe mystiek is, zo luidt het verwijt, een surrogaat voor religie en zeker niet typisch christelijk, daar er relaties zijn met allerlei godsdiensten, vooral het Boeddhisme. Belangrijk is dat die nieuwe mystiek niet naar vroomheid streeft en eenwording met God, maar uit is op esthetische prikkels. Dat ze in kringen van literatuur en kunst zoveel aanhang vindt, is dan ook niet verwonderlijk. Er zijn er die menen dat literatuur en kunst in sterke mate de hang naar mystiek bevor- | |
[pagina 82]
| |
deren. En men wijst hierbij op de rol die de mystiek speelt in het werk van Van Eeden, Couperus, Van Deyssel en anderen. Maar de naam die regelmatig in positieve of negatieve zin opduikt is die van Maeterlinck. Zo neemt deze schrijver een centrale plaats in in de reeks van vijf artikelen die Henriëtte Roland Horst in 1898 en volgende jaren wijdt aan de mystiek.Ga naar eind14. Ze heeft dan net het socialisme ontdekt en probeert geheel in de ban van haar nieuwe levensovertuiging op een vulgair-marxistische manier de opkomst van de mystiek in haar tijd te verklaren en te veroordelen. En dan te weten dat ze in het begin van de jaren negentig zoals zovelen sterk onder invloed was van de mystiek, getuige haar bundel Sonnetten en verzen in terzinen geschreven, die in januari 1896 verscheen. Ik ga hier niet in op haar soms vreemde theorieën over mystiek. Het komt er op neer dat voor haar de nieuwe mystiek gebaseerd is op duistere en verwarde gevoelens die ontstonden - hoe kan het anders - ten gevolge van de kapitalistische produktiewijze. Ze meent dat in de moderne mystiek en de literatuur, die op die mystiek gebaseerd is, de verwardheid en angst tot uiting komen, die de bezittende klasse beheerst en heimelijk met zich meedraagt. Maeterlinck kon volgens haar zo snel tot grote roem komen, omdat hij de schrijver was van die angstige, reactionaire bourgeoisie, de schrijver van het ondergaande kapitalisme. Lees maar zijn drama's, waar pessimisme, een pathologische angst en onzekerheid over het leven overheersen. Maar Maeterlinck heeft het pessimisme en de angst willen bestrijden en die willen omkeren tot een ver doorgevoerd idealisme. Ik denk dat deze laatste opmerking van Henriëtte Roland Holst belangrijk is. Een belangrijk deel van Maeterlincks populariteit zou kunnen samenhangen met het feit dat hij inspeelt op het heersende pessimisme in zijn tijd en de daaruit voortvloeiende behoefte aan optimisme en idealisme. Vindt men pessimisme vooral terug in zijn drama's, optimisme is de sfeer die bepalend is voor zijn essaybundel Le trésor des humbles uit 1896, in het Nederlands vertaald in 1897 onder de titel De schat des harten. In dat boek heeft Maeterlinck de lectuur verwerkt van schrijvers en mystici, die in die tijd zeer veel gelezen werden: Novalis, Emerson, Jacob Böhm, Ruusbroec, Swedenborgh, Plato, Plotinus enz. Le trésor des humbles is een handige compilatie van de belangrijkste gedachten van deze auteurs of zoals een tijdgenoot, | |
[pagina 83]
| |
Julius de Boer, het typeerde: ‘een wonderschoone vereeniging van middeleeuwsch-religieus bewustzijn en uiterst moderne literair-philosophische bezinning.’ Niet iedereen was zo positief in zijn oordeel. André Jolles, aanvankelijk een groot bewonderaar van Maeterlinck, typeert de bundel als volgt: ‘Een soort van gemoedsfilosofie der sentimentaliteit, fijngevoelig als een slak maar bijna even lafhartig het onderzoek schuwend, iets als een in de warme kas getrokken inwaarts gericht godsdienstige, een blind-doof-stom vertrouwen op eigen instinct en intuïtie, een koudkleumige teergevoeligheid, een antipathiek modeboekje waar zelfs ernstiger lieden inliepen.’Ga naar eind15. Daar kon hij 't mee doen! Ik zal een paar facetten noemen van die ‘gemoedsfilosofie der sentimentaliteit’, waarin dat optimisme sterk tot uiting komt. Zo is Maeterlinck er sterk van overtuigd in een bijzondere tijd te leven die sterk verschilt van vroegere tijden. En waarin zat dan dat bijzondere? Voor de schrijver staat het vast dat het tijdperk, waarin het intellect overheerst en de materie primair is en de ziel is ingeslapen, over is en dat we in een tijd zitten waarin ‘het gebied van de ziel met iederen dag grooter wordt’. Dat klonk sommigen als muziek in de oren, zeker wanneer hij toevoegt dat ‘een zekere toenadering der zielen’ en ‘zekere geestelijke verschijnselen’ zich niet alleen bij een klein groepje voordoen maar in het dagelijks leven der ‘onbeteekenendste menschen’. Dat geeft de kleine burger moed. Er is, als je Maeterlinck mag geloven, sprake van een democratisering van het geestelijk leven; de geringsten onder de mensen zijn vatbaar voor het mystieke. En deze mening staat haaks op de mening van al degenen voor wie de indeling van de standenmaatschappij (aristocratie-bourgeoisie-proletariaat) parallel liep met de niveau's van geestelijke ontwikkeling en verfijning. Hier een mooie uitspraak van Maeterlinck: ‘Als ge aan een boer plotseling de gave kondt verleenen uit te spreken, wat er in zijne ziel omgaat, zou hij heden dingen uiten, die in de ziel van een Racine nog niet leefden.’Ga naar eind16. Van dit soort onbewijsbare beweringen staan de essays bol. O, wat moet voor allen die gebukt gingen onder de wetmatigheden van erfelijkheid en milieu die prediking van de grootheid van de mens een uitkomst zijn geweest en een kortstondige troost! Hoe heerlijk om te horen: ‘Al wat ons overkomt is goddelijk groot en wij bevinden ons altijd in het middelpunt eener groote wereld.’Ga naar eind17. Hoe heerlijk dat deze in oorsprong kinderlijke almachtsfantasieën | |
[pagina 84]
| |
door een schrijver als Maeterlinck gesanctioneerd worden en een collectieve dimensie krijgen! Verbaasd over het succes en de populariteit van zijn werk behoeven we nauwelijks meer te zijn. Nauw verbonden met zijn claim van universele grootheid van de mens is zijn bewering dat het innerlijke leven van de mens het eigenlijke leven is. Tegen zo'n bewering konden de vele dominee's die hier in Nederland over hem schreven nauwelijks bezwaar maken. Maeterlinck schrijft: ‘In het leven van iederen mensch komt er een dag, waarin de hemel vanzelf zich opent en meestal dateert van dat oogenblik de echte geestelijke persoonlijkheid van dien mensch.’Ga naar eind18. Dat geestelijk leven van de mens kan geïntensiveerd worden. Een groot gedeelte van de essays bestaat uit het aangeven van de middelen hoe je dat kan bereiken, hoe je stapje voor stapje tot steeds grotere geestelijke hoogten kan stijgen, hoe je met andere woorden van kleine ziel tot grote ziel kunt groeien. Het gaat er om dat je in het dagelijks leven de bijzondere momenten zoekt waarop het mystieke zieleleven aan bod kan komen, de werkingen van het mysterie het best ervaren kunnen worden. Die ‘heilige’ momenten komen voor wanneer iemand intens kunst (vooral muziek) beleeft of in periodes van hevig lijden. Maar ook perioden van stilte kunnen heilig worden. Het eerste hoofdstuk ‘Silence’ uit Le trésor des humbles is erg bekend geworden; het zwijgen behoorde, als je afgaat op de romans van die dagen, tot de vaste gedragscode van sommige ernstige lieden. Uitspraken van Maeterlinck als ‘zodra we elkaar iets te zeggen hebben, zijn we verplicht te zwijgen’ en ‘zodra de lippen slapen, ontwaken de zielen’, die uitspraken vonden een gretig gehoor. En Maeterlinck besluit zijn preek over de stilte met de bewering dat de stilte het is die de geur aan de liefde verleent en haar vasthoudt: ‘Als de stilte aan de liefde ontnomen werd, zou zij geen eeuwigen smaak hebben.’Ga naar eind19. Natuurlijk is de liefde tussen twee mensen volgens Maeterlinck een ‘heilig’ moment bij uitstek. In zijn drama's wordt hij niet moe om momenten van extatische liefde ten tonele te voeren. In de toenmalige Nederlandse literatuur vond, getuige o.a. Couperus' Extaze en Van Eedens Johannes Viator, de uitvoerige beschrijving van de verschillende trappen van liefde, voerend naar de extase, gretige aftrek. Binnen die vreemde liefdescode van Maeterlinck en anderen neemt de vrouw een bijzondere plaats in, een status die soms dicht die van een Madonna nadert. Maeterlinck over haar: | |
[pagina 85]
| |
‘Zij staat nog dichter bij God en geeft zich met minder terughouding over aan de werkingen van het mysterie.’Ga naar eind20. Het kan niet anders of die geëxalteerde vorm van liefdeleven wordt door enkelen uit de godsdienstige hoek in Nederland met argwaan bekeken. Er wordt vooral schande geroepen over Maeterlincks hoofdstuk over de mystieke moraal in Le trésor des humbles. Daarin wordt zomaar gezegd dat de ziel niet aangedaan wordt door de zonden van het vlees. ‘Onze moraal schijnt een wijziging te ondergaan en zich met kleine schreden voort te bewegen naar hoogere gewesten, die men nog niet kan zien.’Ga naar eind21. Ook hier is Maeterlinck weer een kampioen in vaagheid, maar voor de dominees was het blijkbaar alarmerend genoeg en ze laten geen gelegenheid voorbijgaan om op de troebele moraal in Maeterlincks mystiek te wijzen. En helemaal ongelijk hebben ze niet. De wijze waarop hij in zijn werk het thema van de liefde aan de orde stelt, is af en toe dubieus. Zo is het opvallend hoevelen van zijn heldinnen in zijn eerste stukken onschuldige kindvrouwtjes zijn (denk aan Mélisande) en hoe frequent deze maagdelijke schonen ten prooi vallen aan bruut geweld. Die combinatie van kuisheid en geweld is sterk aanwezig in Monna Vanna, waarin de heldin haar echtelijke trouw opoffert en bereid is met de vijandelijke bevelhebber naar bed te gaan om het leven te redden van haar landgenoten. ‘Een ziekelijk uitdenksel van Maeterlinck, verfijnd en zinnelijk in fulpen taal’: aldus typeerde in 1903 de recensent Rössing het stuk in het Nieuws van den Dag. Maeterlincks biograaf Halls meent dat er gronden zijn dat de Vlaming oversexed was.Ga naar eind22. Wat dat nu precies betekent en hoe dat tot uiting komt in het leven van Maeterlinck maakt hij totaal niet duidelijk. Heeft hij daarbij gebeurtenissen op het oog, zoals die door H.P.L. Wiessing worden beschreven in zijn Bewegend portret? Wat was het geval? Marie Kalff, de actrice en aanvankelijk groot bewonderaarster van Maeterlinck, had een tijdlang in huize Maeterlinck in Parijs gelogeerd. Maar langzamerhand was er een verwijdering ontstaan tussen haar en Georgette Leblanc, de vriendin van de schrijver. Bij haar vertrek laat Maeterlinck haar een aantal naaktfoto's zien van Georgette met de mededeling: ‘Ik geloof, dat er geen mooier vrouw op de wereld is, Marie, dan mijn vrouw en... joùw vriendin!’ Wiessing voegt er aan toe: ‘Ik zal nooit de half bedroefde, half geamuseerd-spottende blik vergeten, waar- | |
[pagina 86]
| |
mee die “jou” van “jouw vriendin” me dit vertelde!’Ga naar eind23. Niet zonder enig leedvermaak registreert men dit soort feiten bij deze schrijver, die in zijn geschriften zijn lezers en lezeressen zo opzweepte tot hoger leven. Het befaamde hoofdstuk over ‘silence’ in Le trésor des humbles, waarin de stilte tot heilig moment wordt, krijgt een andere betekenis, als men in de Souvenirs van Georgette Leblanc leest dat de schrijver dagenlang op zijn kamer zonder een woord te spreken kon pruilen. Maar het zou onjuist zijn niet verder te komen dan dit leedvermaak. Het is zeker niet moeilijk een negatief beeld over leven en werk te creëren door bijvoorbeeld alle nadruk te leggen op zijn kritiekloos aanvaarden en behandelen van allerlei occulte zaken, op zijn fascinatie voor en zijn vriendschap met de Portugese dictator Salazar. Maar dan doet men Maeterlinck te kort. Dan vergeet men dat hij een belangrijk vernieuwer is van het toneel, wiens invloed zeer groot was. Dan vergeet men ook dat hij een aantal essays heeft geschreven waarvan ik vooral de rustige, abstracte betoogtrant waardeer. Vooral La sagesse et la destinée (1898), dat geduldig zoeken van een innerlijke weg naar een doel dat ligt in een verte waarvan wij weten dat zij eindeloos is, is mij sympathiek. Dat ik die waardering deel met Marguerite Yourcenar, sterkt mij alleen maar in mijn mening. En dan nog dit: talloze essays van Maeterlinck getuigen van zijn grote dierenliefde. Zijn La vie des abeilles, nog steeds zeer aardig om te lezen, is daarvan het bekendste. Die dierenliefde is bij hem geen goedkope, sentimentele zaak, maar een onlosmakelijk onderdeel van zijn wereldbeschouwing, waarin het dier naast de mens een gelijkwaardige schakel is in de ‘great chain of being’. In een tijd waarin de mens op een ontstellende wijze misbruik maakt van natuur en dierenwereld is het zich verdiepen in een wereldbeschouwing als die van Maeterlinck geen overbodige luxe. | |
[pagina 87]
| |
Abdij Saint-Wandrille
|
|