De Tweede Ronde. Jaargang 5(1984)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Vijf gedichten Herman de Coninck [In één nacht, tussen twee hartinfarcten in, zegt ze hem] In één nacht, tussen twee hartinfarcten in, zegt ze hem nog gauw waar hij de sleutel van haar kluis kan vinden. Hij had wel een treffender laatste zin in huis. Maar zij kent hem beter. Doodgaan is niets, maar al die paperasserij. Hou jij je maar bezig met erven, ik met sterven. Hoe noem je iets wat je niet meer bent, een zoon of zo? Pijn? De deur waardoor hij in het leven kwam, staat open. Het tocht van oneindigheid. Van eindigheid. Hij is. Hij moet zijn. [Waar gaan de dingen gebeuren] Waar gaan de dingen gebeuren als ze hier zijn afgelopen? Waarheen gaan nevelscheuren die hier alles hebben open- gelaten? Waar gaat sneeuw sneeuwen, geen enkele vlok verloren leggend, om alles zo te laten? Waar blijven woorden, niets meer zeggend over jouw eindelijk gelaten gezicht? Hoe wordt je halfopen mond gedicht? [pagina 52] [p. 52] [Ook al bij je leven vond een zachte vermolming] Ook al bij je leven vond een zachte vermolming plaats, en vond meer en meer plaats, mummeligheid, bidderigheid, een streepje mond als een rivier op een reliëfkaart, met veel bijriviertjes. Je kreeg minder en minder vlees, het trok als een glimlach weg om je tanden. Je handen tien centimeter boven de dingen, aarzelend of het nog de moeite was iets te verleggen. Je mond open als een o waarmee je alleen nog leek te zeggen wat je leven was geweest: 0 op 10. En je ogen die, smal als het oog van een naald, bleven zien. [Een agendablaadje met gezegden van je kleinzoon] Een agendablaadje met gezegden van je kleinzoon. ‘Vier jaar: wacht even, ik ga eens diep nadenken - en hij legt zich neer in de fauteuil, zijn hoofd over de rand omlaaghangend.’ De gekste dingen hield je bij. Zoals ik, acht jaar later, zijn antwoord: ‘Nu pas besef ik wat je voor me deed. Je vertroetelde me als ik bij je was. Ook hield je veel van mij.’ Hoe prachtig is dit ‘ook’. Al wat je deed was van hem houden, maar dat leken wel honderd dingen. Ook lees ik in je agenda: ‘Het is met de hoop als met de wegen op het platteland. Er was nooit een weg, maar als veel mensen in dezelfde richting lopen, ontstaat de weg vanzelf.’ En jij moet gedacht hebben: ook als één mens héél veel in dezelfde richting loopt. Zoals jij naar hem. [pagina 53] [p. 53] [Ik wou wel weer een beetje ziek zijn] Ik wou wel weer een beetje ziek zijn, en dat je dan een hete kop melk met rhum klaarmaakte voor elk van mij, voor de kleine weemoedige en de grote overmoedige, en wat ik maar wou wezen, en dat ik dan nooit meer hoefde te genezen. Je kon het altijd uitleggen: je legde het terug in mij. Ik moest slechts ogen sluiten om te zien. Hoe je er niet meer bent. Hoeveel plaats er is. Hoeveel minder verdriet. Je huid doorschijnend als een glas dat je tot de bodem hebt uitgedronken: jezelf. En ik, die er niet was om je handen los te laten, vingers tien, toen je zo ver was, zo heel, heel ver. En om ze te hebben vastgehouden, net voordien. Vorige Volgende