| |
| |
| |
Tien observaties
Hugo Claus
I
Caurisurata pancasika
Nu nog aan de galg vandaag met een vod in de mond
zij die wakker wordt met gezwollen lippen ogen toe
zij was iets dat ik wist en toen verloren heb en hoe
maar hoe ben ik haar kwijt hoe blaft een dronken hond
‘Sanskrietse geilheid? Voor mij niet gelaten,
En ik: ‘Mag ik dan wel de veertien lettergrepen?’
‘Als 't niet anders kan,’ zei Monsieur Paul, en:
‘Het is klaar als een monade
dat elke verleiding voortkomt uit het zien,
uit de aktie van zien of uit het idee dat
in ons de sensatie wekt dat wij iets misten.’
| |
II
Nu nog haar gezicht als de maan en haar lijf als de maan
jong bitter jong met die borsten en billen en die ribben
vroeger zag men liefdespijlen men voelde ze voorwaar
zij verduisterden die jonge blanke volle maan van haar
‘Overigens,’ zei Monsieur Paul,
‘de verleiding schept een noodzaak die er niet was
| |
| |
| |
III
Nu nog zou ik haar terug zien met die bijziende blik
van haar en zwaarder in de heupen en voller in de kont
ik zou haar geloof ik weer omhelzen weer van haar drinken
een hommel was niet drukker bezig blijer leniger
‘De verleiding verandert ons, nogal wiedes,’
zei Monsieur Paul, ‘want wij worden
gekieteld, opgehitst, aangespoord door
één van onze mogelijkheden
en die éne, dat opgewonden standje,
en sleurt het, haar, ons helemaal mee.’
| |
IV
Nu nog weet ik hoe moe en melig na het loom vrijen
zij 's ochtends bijna schroomvallig haar hoofd vooroverboog
een eend die over het meer gleed en aan 't water nipte
en toen duikelde naar mij en hapte en toen nooit meer
‘Alhoewel,’ zei Monsieur Paul, ‘ofwel.
Je kunt ook zeggen: de wortels zoeken wat klam is,
de sprietels vinden de zon
van het ene evenwicht naar het andere,
van de ene begeerte naar de andere.’
| |
| |
| |
V
Nu nog haar ledematen alle vier bezig bek af
en haar pasgewassen haar over haar warme wangen
toen greep zij mijn nek met haar enkels giechelende beul
onthoofd bood zij mij haar koele glinsterende wonde
‘Zoals,’ zei Monsieur Paul,
‘zoals de cel zich vervormt naar haar minuscule prooi
en gehoorzaamt aan wat zij zelfstandig zal verbruiken
en zich warmt aan haar pseudopode
Geef toe, hier is bewondering geboden.’
| |
VI
Nu nog haar ogen met de rimmel en de oogschaduw
en haar oren met de scharlaken lelletjes doorboord
ik heb koorts zei ze ik kan niet meer ik vermoord
je die vingers van jou niemand anders ooit nergens nooit
Monsieur Paul gromde, zoog aan zijn Gauloise.
‘De verleiding,’ zei hij, ‘is de meest vanzelfsprekende,
de meest standvastige, onvermijdelijke,
onherroepelijke Conditio.
Maar, mon cher, verlies niet uit het oog
dat wat je niet goed waarneemt
verraderlijker is dan een verkeerde redenering.’
| |
| |
| |
VII
Nu nog ons breed bed dat ruikt naar haar en haar oksels
ons bleek bed door de vogels van de wereld bescheten
op de vogelmarkt zei zij die wil ik die wilde daar
die almaardoor met zijn bek tikt tegen die tiet van haar
‘Het is gevaarlijk te geloven,’ zei Monsieur Paul,
‘dat je er ook maar iets van snapt.
Veel meer dan het onbekende
moet je het bekende vrezen.’
| |
VIII
Nu nog is haar hele lijf karmijn en glimt van het zweet
en van babyolie en klam zijn haar openingen
toch blijft wat ik van haar weet een zonderling gebaar
iets zonder echo bitter en hol en toeval en spijt
‘Het is dus te warm,’ zei Monsieur Paul.
‘Het doet me denken aan wat mijn vereerde vriend
Professeur Policard zei: Het is te warm,
ik heb de indruk dat onze synapsen
aan het wandelen zijn met een zekere zwaarte,
dat in zo'n weer onze neuronen zwellen.’
| |
| |
| |
IX
Nu nog hoe zij beefde van vermoeidheid en fluisterde
waarom doe je dit ik laat je nooit meer los mijn koning
er was geen koudere vorst dan ik en overmoedig
liet ik haar zien hoe de koning traande uit zijn éne oog
‘Een trieste brief,’ zei Monsieur Paul. ‘Triest en moedig.
Antoni van Leeuwenhoek aan de President van de Royal
Society in november 1677:
What I investigate is only what,
without sinfully defiling myself,
remains as a residue after conjugal coitus.’
| |
X
Nu nog haar beweeglijke borst die in mijn handen lag
en haar lippen dik door de beten van mijn tanden
en haar afgebeten nagels en gekwetste tepels
en hoe zij scheel keek in het wrede licht van de morgen
‘Zien, zien,’ mompelde Monsieur Paul.
‘Wat de mikroscoop gezien heeft
heeft de spekulatieve gedachte nooit vermoed.
le vent se lève. Il faut tenter de vivre.’
|
|