De gelovige zelfmoordenaar
Gust Gils
De voorbije nacht had hij zo goed als niet geslapen. Zelfs nu sliep hij nauwelijks, zoals hij daar met kanjers van wallen onder de ogen en met strompelende tred door de op dit vroege morgenuur nog zeer dunbevolkte straten van de hoofdstad dwaalde. Hoofdstad, hij huiverde bij het woord alleen, het deed hem te sterk denken aan de monumentale hoofdpijn waarmee hij rondliep.
Al had hij voor een fikse hoofdpijn geen slapeloze nacht vandoen. Hoofdpijn kon hij zowat als de gesel van zijn leven beschouwen. Of juister gezegd migraine, het soort van hoofdpijn dat zich beperkt tot één hersenhelft. Hoe vertaalde je migraine eigenlijk? Schele hoofdpijn? Maar die term vertolkt het begrip niet zo precies als mi-graine.
Het bestaan van migrainelijder was niet bepaald zijn idee van de hemel op aarde. Hij kende een paar lotgenoten die hun migraine interessant leken te vinden, al was het maar om er zich over te kunnen beklagen! Welnu, die houding begreep hij niet. Hij kon voor migraine alleen maar haat gevoelen, voor deze migraine met haar niet aflatende geconcentreerde pijnen, een zo gruwelijke kwelling dat hij ze aan zijn ergste vijand - een zekere Odilon maar wat 'n naam ook - van ganser harte toewenste!
Maar erger nog dan de pijn zelf was zijn vrees - hem door geen neurologie uit het hoofd (!) te praten - dat zijn migraine niets anders was dan een zeer pijnlijke vorm van schizofrenie. En schizofrenie, alle medische opschepperij ten spijt, hield hij voor ongeneeslijk. Met andere woorden, hij was ervan overtuigd dat op een kwade dag de pijn niet meer zou wijken, nooit meer, zodat hij dan elk uur, elk moment door deze hel zou moeten gaan voor de verdere rest van zijn leven.
Als je dat nog leven kunt noemen. Zoiets is toch maar net goed genoeg om er zo snel mogelijk een eind aan te maken! Wat hij dan zeker met het grootste genoegen zou doen. Alleen zou hij het zich niet kunnen permitteren, in de praktijk. Hij was namelijk roomskatholiek, en leden van die sekte mogen immers geen zelfmoord